ECLI:NL:RVS:2016:3127

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
201601191/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om herziening vergoeding extra uren rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], advocaat te Amsterdam, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2016. De Raad voor Rechtsbijstand had op 21 januari 2015 het verzoek van [appellant] om een eerder besluit over de vergoeding van extra uren rechtsbijstand te herzien, afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond. Het hoger beroep is ingesteld na deze uitspraak. De Raad voor Rechtsbijstand had eerder op 10 december 2014 ingestemd met een begroting van 58 extra uren, maar het verzoek om extra uren werd afgewezen omdat deze aanvraag te laat was ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 31 oktober 2016 behandeld. De Afdeling overweegt dat de rechtbank Amsterdam de bevoegde rechter was en dat de aanvraag om extra uren te laat was ingediend, waardoor deze niet voor vergoeding in aanmerking kwam. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de redenen van [appellant] voor de te late indiening niet verschoonbaar zijn. De Afdeling concludeert dat de Raad voor Rechtsbijstand terecht geen aanleiding heeft gezien om de ingangsdatum van de vergoeding vast te stellen op 20 september 2014. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201601191/1/A2.
Datum uitspraak: 23 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2016 in zaak nr. 15/5140 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2015 heeft de raad het verzoek van [appellant], advocaat te Amsterdam, om een eerder besluit over de vergoeding van extra uren rechtsbijstand te herzien, afgewezen.
Bij besluit van 22 juni 2015 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 januari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. T.W. Gijsberts, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:546 overweegt de Afdeling ambtshalve dat niet de rechtbank Den Haag, maar de rechtbank Amsterdam de bevoegde rechter was, nu [appellant] kantoor hield in het ressort Amsterdam. De Afdeling ziet aanleiding de aangevallen uitspraak krachtens artikel 8:117 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) als bevoegdelijk gedaan aan te merken.
2. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader en het door de raad ter zake gevoerde beleid zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. [appellant] heeft rechtsbijstand verleend in een bewerkelijke strafzaak.
Bij brief van 26 september 2014 heeft [appellant] de raad verzocht om naast de tot dan toe toegekende 206 uren in totaal 284 uren aan de zaak te mogen besteden. [appellant] heeft zich in die brief op het standpunt gesteld dat hij tot op dat moment niet een reële mogelijkheid heeft gehad om een aanvraag om extra uren in te dienen. Het aantal extra uren werd overschreden gedurende dagen waarop de behandeling van de zaak ter zitting heeft plaatsgevonden, van maandag 22 september 2014 tot en met donderdag 25 september 2014, en het daaraan voorafgaande weekeinde. De zittingsdagen duurden de hele dag en er zijn ook vele uren geschreven buiten kantoortijd, aldus de brief.
Bij besluit van 10 december 2014 heeft de raad te kennen gegeven akkoord te gaan met een begroting tot 58 extra uren, tot een totaal van 264 uren, met ingang van 25 september 2014.
Bij brief van 11 december 2014 heeft [appellant] verzocht om dit besluit te herzien, in die zin dat de raad de ingangsdatum vaststelt op 20 september 2014 in plaats van op 25 september 2014.
Bij besluit van 21 januari 2015 heeft de raad dit verzoek afgewezen.
In het besluit op bezwaar heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat uit artikel 31 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr) en het door de raad gevoerde beleid, onder meer neergelegd in de Werkinstructies extra uren (hierna: de werkinstructie) volgt dat slechts toestemming kan worden verleend voor nog te verrichten werkzaamheden. Verzoeken die achteraf worden ingediend nadat de extra uren al zijn gemaakt, worden afgewezen. De laatste zittingsdag was donderdag 25 september 2014. Het verzoek van [appellant] om extra uren is ingediend op 26 september 2014 en is ingekomen bij de raad op 29 september 2014. Dit betekent dat de aanvraag om extra uren is ingediend nadat de zaak al was beëindigd (lees: de extra uren reeds waren gemaakt). Dat de urenoverschrijding heeft plaatsgevonden in het weekeinde en aansluitend in de zittingsweek, maakt het voorgaande niet anders. Niet valt in te zien waarom deze omstandigheden eraan in de weg hebben moeten staan dat [appellant] tijdig een aanvraag deed, aldus de raad.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door hem naar voren gebrachte redenen niet maken dat de te late indiening verschoonbaar is als bedoeld in de werkinstructie. [appellant] voert daartoe aan dat hij de extra uren voor het overgrote deel heeft gemaakt in de periode van zaterdag 20 september 2014 tot en met donderdagmiddagmiddag 25 september 2014 en dat daarom de ingangsdatum op 20 september 2014 zou moeten worden vastgesteld. Doordat de raad de ingangsdatum heeft vastgesteld op 25 september 2014, komen de werkzaamheden die hij heeft gemaakt in de periode van 20 tot en met 25 september 2014 niet voor vergoeding aanmerking, terwijl niet in geschil is dat hij de aangevraagde extra uren heeft gemaakt en de raad bij het besluit van 10 december 2014 wel akkoord is gegaan met een begroting van 58 extra uren. Volgens [appellant] voldoet hij aan de in de werkinstructie beschreven uitzonderingssituatie. Hij heeft immers rond de overschrijding van de reeds toegekende extra uren vrijwel onafgebroken rechtsbijstand verleend in de strafzaak, waardoor hij niet eerder zijn vervolgaanvraag heeft kunnen indienen. Daarnaast heeft de rechtbank niet onderkend dat het besluit op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd en in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand is gekomen, aldus [appellant].
4.1. [appellant] heeft zijn verzoek om extra uren op 26 september 2014 ingediend en dit is bij de raad ingekomen op 29 september 2014. Dit verzoek betreft een vervolgaanvraag om extra uren als bedoeld in de werkinstructie. Op het moment waarop het verzoek bij de raad is ingekomen had [appellant] de extra uren waarom hij had verzocht reeds gemaakt, maar was de zaak nog niet beëindigd. Volgens de werkinstructie wijst de raad een dergelijke vervolgaanvraag af, tenzij de raad aanneemt dat de te late indiening verschoonbaar is geweest. Een te late indiening is verschoonbaar, ingeval de advocaat rond de overschrijding van de reeds toegekende extra uren rechtsbijstand moest verlenen in de zaak en daardoor niet in de gelegenheid was om de vervolgaanvraag op tijd in te dienen. In een dergelijke uitzonderlijke situatie moet de advocaat de vervolgaanvraag extra uren indienen zodra de mogelijkheid zich voordoet, aldus de werkinstructie.
4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de artikelen 22 en 31 van het Bvr uitgaan van een voorafgaande beoordeling van de verdere tijdsbesteding aan de zaak en een inhoudelijke beslissing van de raad hierover. Gelet hierop acht de Afdeling het door de raad ter zake gevoerde beleid, dat voorziet in een voorafgaande beoordeling en een inhoudelijke beslissing van de raad, tenzij de in de werkinstructie beschreven uitzonderingssituatie zich voordoet, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, niet onredelijk.
4.3. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat nu [appellant] al eerder bekend was met de zittingsdagen en al geruime tijd daarvoor was begonnen met een intensieve studie van het strafdossier, het voor hem voorzienbaar was dat hij nog meer uren dan de al toegekende uren nodig zou hebben voor het verlenen van rechtsbijstand in de onderhavige bewerkelijke strafzaak. Nu dit voor [appellant] voorzienbaar was, kon van hem worden verwacht dat hij vóór het maken van de extra uren een vervolgaanvraag bij de raad zou indienen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daartoe niet in de gelegenheid is geweest. Zijn ter zitting gegeven verklaring, dat hij rond het overschrijden van de reeds toegekende extra uren voortdurend aan de zaak heeft gewerkt, niet op kantoor was en zich daarom niet had gerealiseerd dat hij de reeds toegekende extra uren had overschreden, is daarvoor onvoldoende. Van [appellant] kon worden verwacht dat hij een adequate administratie bijhoudt van gemaakte en nog te maken uren, zodat hij tijdig zou onderkennen dat hij extra uren moest aanvragen. Nu niet is komen vast te staan dat [appellant] niet in de gelegenheid is geweest zijn vervolgaanvraag tijdig bij de raad in te dienen, doet zich de in de werkinstructie beschreven uitzonderingssituatie niet voor en is de te late indiening niet verschoonbaar geweest, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld.
4.4. Anders dan [appellant] naar voren heeft gebracht is het besluit op bezwaar afdoende gemotiveerd, nu daaruit duidelijk blijkt waarom de raad geen verschoonbaarheid aanneemt en aldus geen aanleiding ziet om de ingangsdatum vast te stellen op 20 september 2014. Evenmin is gebleken dat dit besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand is gekomen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om het besluit op bezwaar te vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en/of artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Verheij w.g. Nales
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016
680.
BIJLAGE
Ingevolge artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bvr, wordt indien ten aanzien van strafzaken die in de bijlage zijn aangemerkt als strafrecht verdachten in een strafzaak de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 15 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, 0,955 punt toegekend, mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, dient de rechtsbijstandverlener in afwijking van het eerste lid van artikel 28 bij het bereiken van de in de artikelen 13 en 22 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bestuur tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Ingevolge het tweede lid stemt het bestuur geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
Ingevolge het derde lid dient de rechtsbijstandverlener nadat de tijd waarmee het bestuur heeft ingestemd is verstreken, een aanvraag in tot vaststelling van de vergoeding voor de desbetreffende werkzaamheden en kan hij daarbij een begroting indienen met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
In de werkinstructie, in het bijzonder in de Werkinstructie Vervolgaanvraag extra uren, is onder meer het volgende vermeld:
"Toevoegbeleid
Uitgangspunt is dat de zaak wordt afgehandeld binnen de aangevraagde en toegekende uren. In een aantal gevallen komt het voor dat een advocaat zijn werkzaamheden niet binnen de toegekende uren kan afhandelen, omdat zich nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan in de zaak. Dat kan reden zijn om een vervolgaanvraag extra uren in te dienen. Er zijn ook omvangrijke zaken waarbij niet beoordeeld is op de totale begroting, maar toestemming is gegeven in blokken van bijvoorbeeld 50 uur. Bij nadering van deze tijdgrens kan de advocaat een gemotiveerde vervolgaanvraag voor extra uren indienen.
1. Tijdigheid
[…]
1.2 Vervolgaanvraag na beëindiging van de zaak Vraagt de advocaat extra uren aan als de zaak al is beëindigd, dan is de advocaat te laat en wijs je de aanvraag af met tekstcode 643. Deze meer uren kunnen niet voor éxtra vergoeding in aanmerking komen, alle werkzaamheden vallen onder de reeds toegekende uren.
1.3 Alle uren zijn besteed en begroot binnen het eerdere deelbesluit
Als de bestede tijd opgeteld bij de begrote tijd binnen de toegekende extra uren valt, dan wijs je het verzoek om extra uren af met tekstcode 644.
1.4 Toegekende uren overschreden en zaak is nog niet klaar
De advocaat vraagt extra uren aan ná overschrijding van de toegekende extra uren, maar vóór beëindiging van de zaak. De verrichte werkzaamheden tussen het moment van overschrijding van het aantal toegekende extra uren en de ontvangstdatum van de vervolgaanvraag, komen niet in aanmerking voor extra vergoeding. Deze werkzaamheden vallen onder het eerdere deelbesluit. Je neemt de afwijzing van deze gevraagde uren op in je eindbeslissing.
Je kunt bij hoge uitzondering bepalen dat het niet tijdig indienen van de vervolgaanvraag verschoonbaar is, als rond de overschrijding van de toegekende extra uren rechtsbijstand verleend moest worden in de zaak en de advocaat daardoor niet in de gelegenheid was om de vervolgaanvraag op tijd bij de raad in te dienen. In een dergelijke uitzonderlijke situatie moet de advocaat de vervolgaanvraag extra uren indienen zodra de mogelijkheid zich voordoet."