ECLI:NL:RVS:2016:3204

Raad van State

Datum uitspraak
21 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
201605878/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor supermarkt in St.-Annaparochie

Op 21 november 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, wonend te St.-Annaparochie, een voorlopige voorziening vroegen tegen het bestemmingsplan "St.-Annaparochie-Ulbe van Houtenlocatie" en de omgevingsvergunning voor de oprichting van een discountsupermarkt aan de Beuckelaerstraat 35. De raad van de gemeente het Bildt had op 26 mei 2016 het bestemmingsplan vastgesteld, waarna op 14 juni 2016 omgevingsvergunningen werden verleend voor de supermarkt en de aanleg van inritten. Verzoekers stelden dat het plan en de vergunningen onaanvaardbare gevolgen voor hun leefomgeving met zich meebrachten, waaronder geluidhinder en onvoldoende parkeerplaatsen. Tijdens de zitting op 8 november 2016 werden de verzoeken behandeld, waarbij zowel verzoekers als vertegenwoordigers van de gemeente en betrokken partijen aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeken om voorlopige voorziening niet konden worden toegewezen. Hij concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning niet in strijd waren met de relevante wetgeving, waaronder de Wet ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoekers hadden onvoldoende onderbouwd dat de ontwikkeling zou leiden tot een onaanvaardbare situatie, zoals leegstand of een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. De voorzieningenrechter wees de verzoeken af en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201605878/2/R4.
Datum uitspraak: 21 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1A] en [verzoekster sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 1]),
2. [verzoeker sub 2] en anderen, allen wonend te St.-Annaparochie, gemeente het Bildt,
en
1. de raad van de gemeente het Bildt,
2. het college van burgemeester en wethouders van het Bildt,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "St.-Annaparochie-Ulbe van Houtenlocatie" vastgesteld.
Bij besluit van 14 juni 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een discountsupermarkt op het perceel aan de Beuckelaerstraat 35 te St. Annaparochie.
Bij besluit van eveneens 14 juni 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verleend voor de aanleg van drie inritten naar het perceel aan de Beuckelaerstraat 35.
Tegen deze besluiten hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen beroep ingesteld.
Bij dezelfde brieven als waarmee zij beroep hebben ingesteld hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 8 november 2016, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. E.F.J.A.M. de Wit, [verzoeker sub 2] en anderen, bij monde van [gemachtigde], bijgestaan door mr. drs. S.A.B. Boer, advocaat te Amsterdam, en de raad en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door W. Terpstra, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, en drs. ing. T. de Jong, adviseur bij Rho Adviseurs, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting gehoord Aldi Drachten B.V., vertegenwoordigd door T.H. Douma, bijgestaan door mr. M.R. Kruisselbrink, advocaat te Zwolle, en woningcorporatie Wonen Noordwest Friesland, vertegenwoordigd door ir. F.J. Wind, als partij gehoord.
Overwegingen
Algemeen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het besluit van 26 mei 2016 en de besluiten van 14 juni 2016 zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.
Ter zitting is bevestigd dat de verzoeken niet zijn gericht tegen het besluit waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor drie inritten.
3. Het plan voorziet in het oprichten van een supermarkt en woningen op het perceel aan de Beuckelaerstraat 35, de zogeheten locatie Ulbe van Houten. Daarmee wordt de verplaatsing van de Aldi, die thans aan de Beuckelaerstraat 31 is gevestigd, mogelijk gemaakt. Woningcorporatie Wonen Noordwest Friesland zal de woningen bouwen.
De omgevingsvergunning voorziet in het oprichten van een discountsupermarkt op het perceel aan de Beuckelaerstraat 35.
4. [verzoeker sub 1] woont aan de [locatie]. Zijn perceel grenst aan het plangebied. [verzoeker sub 2] en anderen wonen aan de Kempenaerstraat en de Beuckelaerstraat en hebben zicht op het perceel waar de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan en de omgevingsvergunning onder meer vanwege de gevolgen die het plan en de omgevingsvergunning hebben voor hun leefomgeving.
[verzoeker sub 2] en anderen hebben hun verzoek ter zitting beperkt tot de betogen dat de supermarkt in het plan te dicht bij de nieuwe en bestaande woningen is geprojecteerd, dat het plan voorziet in onvoldoende parkeerplaatsen en dat de actuele regionale behoefte aan de supermarkt, zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) niet is aangetoond. Voorts vrezen zij voor van het parkeerterrein te verwachten geluidhinder.
Het verzoek van [verzoeker sub 1] is beperkt tot de betogen dat groenvoorzieningen verdwijnen, dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Bro en de vrees voor geluidhinder en voor problemen in de verkeersafwikkeling.
Spoedeisend belang
5. Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt. Ter zitting heeft Aldi verklaard zo snel mogelijk met de realisatie van het voorziene gebouw voor de supermarkt te willen beginnen. Derhalve is sprake van spoedeisend belang, in ieder geval voor zover het het plandeel betreft waar de supermarkt wordt mogelijk gemaakt en de in verband daarmee verleende omgevingsvergunning.
Actuele regionale behoefte
6. [verzoeker sub 2] en anderen betogen dat bij de onderbouwing van de actuele regionale behoefte aan een supermarkt, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, ten onrechte geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat zich op de locatie waar de Aldi thans is gevestigd een andere supermarkt kan vestigen. [verzoeker sub 1] vreest voor leegstand vanwege overcapaciteit.
6.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Bro dient in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt te worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
6.2. De raad heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat zich geen stedelijke ontwikkeling voordoet.
Voor de vraag of de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande plan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het voorliggende plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande plan.
Het voorheen geldende plan "St.-Annaparochie" kende aan de gronden in het plangebied de bestemmingen "Maatschappelijke doeleinden", "Woondoeleinden I" en "Groenvoorzieningen" toe. Op de gronden met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" waren ingevolge de daarvoor geldende planregels toegestaan een gemeentehuis, een politiebureau, kinderopvang en maatschappelijke voorzieningen, waaronder worden begrepen educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen.
De gronden in het plangebied hebben ingevolge het voorliggende plan de bestemmingen "Woongebied", "Detailhandel-Discountsupermarkt", "Groen" en "Verkeer-Parkeren". De voor "Detailhandel-Discountsupermarkt" aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels bestemd voor een discountsupermarkt. Ingevolge artikel 3, lid 3.5.1, onder a, wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel anders dan in de vorm van een discountsupermarkt.
6.3. Het plan voorziet derhalve in een functiewijziging. Hoewel het plan niet in meer bebouwingsmogelijkheden voorziet in vergelijking tot het vorige plan, doet zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gelet op de aard van de functiewijziging een stedelijke ontwikkeling voor als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro van toepassing is.
6.4. In de plantoelichting is ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking die is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Daarin wordt verwezen naar een onderzoek naar de behoefte aan de beoogde supermarkt en een onderzoek van Rho Adviseurs van 25 juni 2015 naar de herinvullingsmogelijkheden van het pand waar de Aldi nu is gevestigd. Beide onderzoeken zijn als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. In het onderzoek naar de behoefte staat dat er behoefte is aan een volwaardige discountsupermarkt en dat ten gevolge van deze ontwikkeling geen onaanvaardbare leegstand in de regio zal ontstaan. Daarbij is in aanmerking genomen dat het pand waar de Aldi nu is gevestigd kan worden gebruikt voor andere vormen van detailhandel. Volgens het onderzoek is die locatie te klein voor de hervestiging van een supermarkt. In het onderzoek van Rho Adviseurs staat dat vestiging van een nieuwe supermarkt op de bestaande locatie van de Aldi niet te verwachten is, vanwege verschillende redenen, waaronder de omvang van het pand. Andersoortige detailhandel behoort volgens dat onderzoek wel tot de mogelijkheden en is ook ingevolge het ter plaatse geldende plan toegestaan. Ten gevolge van de in het voorliggende plan voorziene ontwikkeling zal daarom volgens het onderzoek geen leegstand ontstaan.
Anders dan [verzoeker sub 2] en anderen betogen is derhalve onderkend dat op grond van het voor de locatie aan de Beuckelaerstraat 31 geldende bestemmingsplan een supermarkt is toegelaten. De betogen van [verzoeker sub 2] en anderen en [verzoeker sub 1] geven voorts naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding voor de conclusie dat het onderzoek naar de behoefte en het onderzoek van Rho Adviseurs zodanig afwijken van hetgeen redelijkerwijs is te verwachten, dat de raad zich hier bij de vaststelling van het plan niet op heeft mogen baseren. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 5 maart 2014 (zaak nr. ECLI:NL:RVS:2014:743), bij de beoordeling of sprake is van een actuele regionale behoefte, de behoefte dient te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. Voor detailhandel betekent dit dat wordt gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van winkelleegstand. Inzichtelijk moet zijn gemaakt dat het plan niet een zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie zal leiden. Hieruit volgt dat de enkele omstandigheid dat een ruimtelijke ontwikkeling zal leiden tot een overaanbod in een bepaalde branche, hetgeen volgens [verzoeker sub 1] het geval is, niet betekent dat de ontwikkeling in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro.
6.5. De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande in hetgeen [verzoeker sub 2] en anderen en [verzoeker sub 1] hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Bro is vastgesteld.
7. Voor zover [verzoeker sub 1] betoogt dat de in het plan voorziene ontwikkeling leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau, die leidt tot leegstand, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Voor de vraag of een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal ontstaan komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of voor een overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande voorzieningen moet worden gevreesd, maar is het doorslaggevende criterium of inwoners van een bepaald gebied niet langer op een aanvaardbare afstand van hun woning kunnen voorzien in hun eerste levensbehoeften. Volgens het onderzoek naar de behoefte zullen na realisatie van de nieuwe supermarkt alle winkels in dagelijkse goederen in St.-Annaparochie en in de omliggende kernen voldoende omzet kunnen behalen voor economisch-duurzaam functioneren. Volgens het onderzoek zullen daarom geen winkels hun deuren hoeven sluiten. [verzoeker sub 1] heeft niet gemotiveerd waarom desondanks, voor zover het plan al tot een overaanbod en vervolgens tot winkelleegstand zou leiden, inwoners van St.-Annaparochie en omliggende kernen als gevolg daarvan niet langer op een aanvaardbare afstand van hun woning kunnen voorzien in hun eerste levensbehoeften. Gelet daarop ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoeker sub 1] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het plan leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau.
VNG-brochure
8. [verzoeker sub 2] en anderen betogen dat niet wordt voldaan aan de richtafstand die in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) wordt aanbevolen tussen een supermarkt en woningen.
8.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
8.2. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
8.3. Voor zover [verzoeker sub 2] en anderen betogen dat niet wordt voldaan aan de afstand ten aanzien van de woningen die in het plan zijn voorzien, overweegt de voorzieningenrechter dat dit betoog het belang betreft van de bewoners van de te bouwen woningen bij een goed woon- en leefklimaat. Het betoog van [verzoeker sub 2] en anderen ziet in zoverre dus niet op het woon- en leefklimaat bij hun eigen woningen. Zij beroepen zich daarom op aspecten van de norm van een goede ruimtelijke ordening, die kennelijk niet strekken tot de bescherming van hun belangen. Artikel 8:69a van de Awb staat daarom in de weg aan vernietiging van het plan vanwege dit betoog van [verzoeker sub 2] en anderen. De voorzieningenrechter ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van dit betoog.
8.4. Over het betoog van [verzoeker sub 2] en anderen dat ter plaatse van hun woningen evenmin wordt voldaan aan de in de VNG-brochure aanbevolen afstand overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
8.5. De raad heeft blijkens de plantoelichting bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de supermarkt aansluiting gezocht bij de VNG-brochure. In de VNG-brochure wordt voor een supermarkt een richtafstand aanbevolen tot woningen en andere gevoelige functies in een rustige woonwijk van 10 m. Indien een gebied is aan te merken als een omgevingstype gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure kan deze richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. In dat geval wordt voor een supermarkt een afstand van 0 m aanbevolen.
Het begrip gemengd gebied wordt in de VNG-brochure omschreven als een gebied met matige tot sterke functiemenging waarin naast woningen andere functies voorkomen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. In de omgeving van het plangebied is op korte afstand naast de functie wonen een aantal verschillende functies aanwezig, waaronder een garagebedrijf, een gemeentehuis en winkels. In het plangebied was voorts voorheen een school gevestigd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad de omgeving van het plangebied daarom terecht als gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure getypeerd.
8.6. In de VNG-brochure staat dat de richtafstand dient te worden gemeten van de grens van de bestemming die bedrijven of andere milieubelastende functies toelaat tot de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning mogelijk is. De voorzieningenrechter stelt vast dat de kortste afstand van de supermarkt tot de gevel van de woningen van [verzoeker sub 2] en anderen ongeveer 15 m is. Dat betekent dat, ook als de omgeving van het plangebied dient te worden aangemerkt als een rustige woonwijk, aan de daarvoor in de VNG-brochure aanbevolen afstand van 10 m wordt voldaan.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [verzoeker sub 2] en anderen.
Geluid
9. [verzoeker sub 2] en anderen en [verzoeker sub 1] vrezen voor geluidhinder ten gevolge van het parkeerterrein. [verzoeker sub 2] en anderen voeren aan dat niet is gewaarborgd dat het laden en lossen alleen tussen 7.00 en 19.00 uur zal plaatsvinden. Voorts brengen zij naar voren dat diverse geluidbronnen in het akoestisch onderzoek ten onrechte zijn aangemerkt als indirecte hinder, terwijl volgens hen het parkeerterrein deel uitmaakt van de inrichting. Zij hebben er ter zitting in dit verband op gewezen dat de piekbelasting, waaronder het geluid van dichtslaande portieren en van winkelwagens, ten onrechte niet in de beoordeling is betrokken.
9.1. Het plan voorziet op grond van artikel 5, lid 5.1, onder a, van de planregels in de aanleg van parkeervoorzieningen ter plaatse van gronden met de bestemming "Verkeer-Parkeren".
9.2. De raad heeft uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onderzoek naar de geluidbelasting, waaronder de geluidbelasting vanwege het parkeerterrein, laten verrichten. In de plantoelichting wordt daartoe verwezen naar het Akoestisch onderzoek Ruimtelijke ordening van LBP Sight van 5 november 2015. In dat onderzoek is aansluiting gezocht bij de Circulaire indirecte hinder van het ministerie van VROM, omdat, zoals de raad in het verweerschrift heeft toegelicht, het parkeerterrein openbaar terrein is. De circulaire bevat een beoordelingskader voor de geluidbelasting van verkeer van en naar inrichtingen.
Omdat het parkeerterrein openbaar is en daarom niet uitsluitend ten behoeve van de nieuwe supermarkt zal worden gebruikt, hetgeen, zoals ter zitting is bevestigd, in de exploitatieovereenkomst is vastgelegd, heeft de raad zich naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voor de beoordeling van de geluidhinder in redelijkheid op de circulaire kunnen baseren, nu het parkeerterrein niet tot de inrichting behoort.
9.3. In het akoestisch onderzoek is daarnaast ook het maximale geluidniveau betrokken, dat wordt veroorzaakt door bijvoorbeeld het dichtslaan van portieren en het aan- en afrijden van personenauto’s en vrachtwagens. Volgens het akoestisch onderzoek kon deze piekbelasting ook optreden bij de voorheen ter plaatse geldende bestemming "Maatschappelijke doeleinden". In de plantoelichting staat dat in vergelijking tot de bestaande situatie in zoverre geen grote veranderingen worden verwacht voor het woon- en leefklimaat van omwonenden die significante nadelige gevolgen hebben. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geeft het betoog van [verzoeker sub 2] en anderen geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen.
9.4. In de plantoelichting wordt ook verwezen naar het Akoestisch onderzoek Activiteitenbesluit van LBP Sight van 5 november 2015, dat ten grondslag ligt aan het besluit van het college van burgemeester en wethouders waarbij de omgevingsvergunning voor het oprichten van de discountsupermarkt is verleend. Zowel in het Akoestisch onderzoek Ruimtelijke ordening als in het Akoestisch onderzoek Activiteitenbesluit is er vanuit gegaan dat de laad- en losactiviteiten tussen 7.00 en 19.00 uur zullen plaatsvinden. Volgens het Akoestisch onderzoek Activiteitenbesluit wordt aan de in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gestelde normen voldaan. [verzoeker sub 2] en anderen hebben dit niet bestreden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij het voldoen aan de grenswaarden van artikel 2.17 sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omwonenden.
9.5. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen maatwerkvoorschrift is vastgesteld waarbij wordt afgeweken van de grenswaarden in artikel 2.17. Indien buiten de tijdsperiode van 7.00 tot 19.00 uur laad- en losactiviteiten plaatsvinden en ten gevolge daarvan de daarvoor gestelde grenswaarden in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden overschreden, kan daartegen daarom handhavend worden opgetreden. Voorts is ter zitting bevestigd dat er geen voornemen bestaat om buiten deze periode te laden en te lossen. Het betoog van [verzoeker sub 2] en anderen geeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom geen aanleiding voor de conclusie dat de raad niet heeft mogen afzien van een nadere regeling in het plan die ertoe strekt dat niet voor 7.00 en na 19.00 uur laad- en losactiviteiten plaats mogen vinden.
9.6. [verzoeker sub 1] heeft de uitgangspunten en de conclusies in de akoestische onderzoeken niet gemotiveerd bestreden. Zijn betoog geeft daarom geen grond voor het oordeel dat de raad en het college zich niet op de conclusies in de onderzoeken hebben mogen baseren.
Verkeer
10. [verzoeker sub 1] vreest, zoals hij ter zitting nader heeft toegelicht, voor hinder ten gevolge van de verkeersbewegingen die gepaard gaan met het laden en lossen door vrachtwagens.
10.1. In de plantoelichting is ingegaan op de verkeerskundige aspecten van het plan. Daarbij is verwezen naar het verkeerskundig onderzoek dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Daarin staat dat er voldoende ruimte is voor het in- en uitrijden van vrachtwagens. Het verder niet nader onderbouwde betoog van [verzoeker sub 1] geeft geen grond voor het oordeel dat de raad onder verwijzing naar het verkeerskundig onderzoek zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen problemen in de verkeersafwikkeling van de vrachtwagens die komen laden en lossen zijn te verwachten.
Parkeren
11. [verzoeker sub 2] en anderen betogen dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Zij voeren daartoe aan dat bij het bepalen van de parkeernorm ten onrechte niet is uitgegaan van de omvang van de supermarkt die het plan maximaal mogelijk maakt. Zij brengen daarnaast naar voren dat van een onjuiste parkeernorm is uitgegaan. Daartoe voeren zij aan dat het gemiddeld autobezit in St.-Annaparochie volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek boven het landelijk gemiddelde ligt. Voorts heeft het plangebied volgen [verzoeker sub 2] en anderen een rustige woonfunctie, zodat bij het toepassen van de parkeernorm ten onrechte is uitgegaan van een gebied dat is te typeren als een zogeheten schil centrum.
11.1. In het verkeerskundig onderzoek, dat aan het plan ten grondslag is gelegd, is ingegaan op de parkeerbehoefte. Daarin staat dat is aangesloten bij de CROW-kencijfers uit publicatie 317. Daarbij is rekening gehouden met dubbelgebruik en een bvo van 1.470 m2 . Voor de discountsupermarkt dienen volgens het onderzoek 71 parkeerplaatsen worden aangelegd, waarbij is uitgegaan van het kencijfer 4,8 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo.
11.2. De raad heeft onder verwijzing naar het Verkeerskundig advies van Rho Adviseurs van 18 oktober 2016 toegelicht dat vanwege de situering van het plangebied nabij het centrum van St.-Annaparochie is aangesloten bij de ligging schil centrum als bedoeld in de publicatie van CROW. In het advies staat verder dat het autobezit in de gemeente het Bildt 1,2 en in St.-Annaparochie 1,1 is. Daarom is aangesloten bij de onderkant van de bandbreedte van de kencijfers.
De voorzieningenrechter ziet gelet op deze toelichting vooralsnog geen aanleiding voor de conclusie dat de raad niet heeft mogen uitgaan van een norm van 4,8 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uit de Reactienota zienswijzen volgt dat voor het gemiddelde autobezit per huishouden de kerncijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek van 2015 als uitgangspunt zijn genomen.
11.3. Indien wordt uitgegaan van het maximale voor de supermarkt te benutten bebouwingsoppervlak van 1.500 m2 zijn volgens het Verkeerskundig advies van Rho 72 parkeerplaatsen benodigd. Volgens dat advies is daarbij uitgegaan van een piekmoment. Dat betekent dat indien 72 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, bezoekers van de supermarkt niet hoeven uit te wijken naar parkeerruimte elders in de wijk. De raad heeft onder verwijzing naar het Verkeerskundig advies parkeren van 3 november 2016 toegelicht dat in de straten rondom het plangebied de parkeerdruk laag is. Volgens dat advies is daarom, indien in een uitzonderlijk geval het aantal parkeerplaatsen op het parkeerterrein bezet is, voldoende restcapaciteit beschikbaar.
De voorzieningenrechter ziet gelet daarop in hetgeen [verzoeker sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor de conclusie dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich geen parkeerproblemen zullen voordoen ten gevolge van het realiseren van de supermarkt die in het plan is voorzien.
11.4. Voor zover [verzoeker sub 2] en anderen betogen dat voor de woningen die het plan mogelijk maakt een te lage parkeernorm is gehanteerd, zodat ook in zoverre niet is uitgesloten dat parkeerproblemen zullen optreden, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Uit het verhandelde ter zitting heeft de voorzieningenrechter begrepen dat de plannen voor woningbouw nog niet zodanig concreet zijn dat op korte termijn daarvoor een omgevingsvergunning zal worden aangevraagd. De voorzieningenrechter ziet daarom in zoverre geen aanleiding voor de conclusie dat zich in zoverre onomkeerbare gevolgen zullen voordoen, voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op de beroepen. De voorzieningenrechter wijst er op dat het [verzoeker sub 2] en anderen vrij staat een nieuw verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen als mocht blijken dat zich toch onomkeerbare ontwikkelingen dreigen voor te doen.
Groen
12. [verzoeker sub 1] betoogt dat het plan onaanvaardbare gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat heeft, omdat het groen achter en naast zijn woning zal verdwijnen.
12.1. Het plan maakt, evenals het voorheen ter plaatse geldende plan, groenvoorzieningen mogelijk. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich in zoverre geen onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [verzoeker sub 1] voordoen.
Conclusie
13. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening in te willigen. De verzoeken moeten worden afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.
w.g. Koeman w.g. Duursma
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2016
378.