201604683/1/A2 en 201604684/1/A2.
Datum uitspraak: 21 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 12 mei 2016 in de zaken nrs. 15/6800 en 15/6801 in de gedingen tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluiten van 4 en 8 juni 2015 heeft de raad twee aanvragen van [appellant] om toevoegingen voor gesubsidieerde rechtsbijstand door een advocaat afgewezen.
Bij besluiten van 3 november 2015 heeft de raad de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraken van 12 mei 2016 heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft [appellant] hoger beroepen ingesteld.
De raad heeft schriftelijke uiteenzettingen ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen zijn onderzoeken ter zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling de onderzoeken krachtens artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling zal de beide hoger beroepen vanwege de onderlinge samenhang gevoegd behandelen.
2. Bij besluiten van 1 en 28 maart 2012 heeft de raad aan [appellant] toevoegingen verleend voor rechtsbijstand door een advocaat.
Bij besluiten van 18 maart 2015 heeft de raad besloten dat [appellant] met terugwerkende kracht geen recht heeft op die toevoegingen, omdat bij een hercontrole is gebleken dat zijn inkomen in het peiljaar 2010 te hoog was. Daarbij heeft de raad [appellant] medegedeeld dat hij bedragen van onderscheidenlijk € 1.032,87 en € 538,22 die de raad reeds aan de advocaat heeft betaald, aan de raad dient te betalen.
3. [appellant] heeft verzocht om toevoegingen voor rechtsbijstand door een advocaat voor het maken van bezwaar tegen de besluiten van 18 maart 2015. In dat bezwaar heeft de advocaat van [appellant] aangevoerd dat de raad er bij het nemen van die besluiten ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat in 2011 de schuldsaneringsregeling van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (hierna: Wsnp-traject) op [appellant] van toepassing is verklaard, terwijl de raad daarvan reeds in april 2012 op de hoogte was gesteld dan wel daarvan op de hoogte had kunnen zijn via de daarop betrekking hebbende openbare registers.
4. De raad heeft de aanvraag om een toevoeging afgewezen op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb en het daarop gebaseerde beleid.
Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb luidt:
"Rechtsbijstand wordt niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten […]".
De raad legt deze bepaling in zijn beleid, zoals neergelegd in het Handboek Toevoegen, versie april 2007, als volgt uit:
"Deze uitsluitingsgrond vloeit voort uit de doelstelling van de wet. De wet strekt er immers toe een voorziening te bieden voor bijstand van juridische aard. In een aantal gevallen zal weliswaar sprake zijn van een probleem waarvoor de rechtzoekende hulp nodig heeft, doch in het kader van deze wet zal beoordeeld moeten worden of de noodzaak bestaat juridische bijstand te verlenen. Is juridische bijstand (nog) niet geïndiceerd dan dient de aanvraag te worden afgewezen waarbij rechtzoekende zonodig gewezen kan worden op andere meer geëigende vormen van hulpverlening, bijvoorbeeld hulpverlening van maatschappelijk werk, slachtofferhulp of een bureau sociaal raadslieden."
In aansluiting daarop heeft de raad in werkinstructie B010 het volgende beleid neergelegd:
"Voor bezwaar tegen een beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand voeg je in beginsel niet toe, omdat deze zaken niet juridisch of feitelijk complex zijn. […] Alleen als de zaak juridisch of feitelijk complex is kun je een toevoeging verstrekken."
5. In de besluiten van 3 november 2015 heeft de raad uiteengezet dat [appellant] geacht kan worden in een bezwaarprocedure tegen de besluiten van 18 maart 2015 zelfstandig zijn belangen te behartigen, al dan niet met de hulp van derden anders dan een advocaat. Het geven van een toelichting op zijn financiële situatie is niet dusdanig juridisch complex, dat daarvoor de bijstand van een advocaat noodzakelijk is, aldus de raad.
6. De rechtbank heeft overwogen dat de raad zich op dat standpunt mocht stellen. Het indienen van een feitelijke weergave over het inkomen acht de rechtbank in juridisch opzicht niet dermate complex dat daarvoor juridische bijstand nodig is, te minder omdat [appellant] zich bij vragen tot de raad kan wenden voor telefonisch advies.
7. [appellant] betoogt dat hij voor het maken van bezwaar rechtsbijstand door een advocaat nodig had, aangezien de raad geen oog heeft voor een afwijkend geval als dat van hem. De raad houdt geen rekening met de mogelijkheid van peiljaarverlegging en met de in acht te nemen regels in geval van een Wsnp-traject. Bijstand door een advocaat is noodzakelijk om deze bezwaargronden naar voren te brengen, aldus [appellant].
Verder wijst hij erop dat de raad naar aanleiding van het bezwaar heeft afgezien van invordering van de reeds aan de advocaat betaalde bedragen en de rechtbank heeft geoordeeld dat de raad bij het nemen van de besluiten van 18 maart 2015 onrechtmatig heeft gehandeld, zodat hij recht heeft op een vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.
7.1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 5 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2500) op het hoger beroep van [appellant] in een gelijksoortige zaak overwogen dat diens bezwaargrond dat hij is toegelaten tot een Wsnp-traject, van feitelijke aard is en geen juridische bijstand vereist. Met de stelling dat hij een advocaat nodig had om deze grond aan te voeren, gaat [appellant] eraan voorbij dat hij de hulp van andere personen of instellingen, anders dan een advocaat, had kunnen inroepen voor het maken van bezwaar, aldus de Afdeling in die uitspraak. Er bestaat geen grond hierover in deze zaak anders te oordelen. Ook ten aanzien van de bezwaargrond over peiljaarverlegging geldt dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet zelf of met de hulp van een ander dan een advocaat een nadere toelichting kan geven op zijn financiële situatie in de verschillende jaren. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat dit een feitelijke situatie betreft die niet als complex hoeft te worden aangemerkt. Verder kan uit de enkele omstandigheid dat de bezwaarprocedures tegen de besluiten van 18 maart 2015 en daarop volgende beroepsprocedures voor [appellant] succesvol zijn verlopen, evenmin de conclusie worden getrokken dat rechtsbijstand door een advocaat noodzakelijk was. Ook in dit kader geldt dat [appellant], indien gewenst, hulp had kunnen vragen aan andere personen of instellingen, anders dan een advocaat.
7.2. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het maken van bezwaar tegen de besluiten van 18 maart 2015 een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze niet aan [appellant] zelf kan worden overgelaten en waarvoor juridische bijstand door een advocaat noodzakelijk is. De raad mocht de aanvraag om een toevoeging derhalve afwijzen.
Het betoog faalt.
8. De hoger beroep zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Bijloos w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016
611.