201604433/1/A2.
Datum uitspraak: 12 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 april 2016 in zaken nrs. 15/3800, 15/3809, 15/3810, 15/3811, 15/3812 en 15/3813 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 20 november 2013, 27 november 2013, 29 november 2013, 31 december 2013, 8 januari 2014 en 6 maart 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] over de jaren 2008 tot en met 2013 herzien naar nihil en de betaalde huurtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2011 en de voorschotten huurtoeslag over de jaren 2012 en 2013 teruggevorderd.
Bij besluit van 29 mei 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. G. Martin, advocaat te Purmerend, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de gronden van het bezwaar of beroep."
Artikel 6:6, aanhef en onder a, luidt: "Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn."
Artikel 6:9, eerste lid, luidt: "Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen."
Het tweede lid luidt: "Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen."
2. [appellante] heeft de gronden van haar hoger beroep niet vermeld in het door haar op 14 juni 2016 ingediende hogerberoepschrift. Bij aangetekend verzonden brief van 15 juni 2016 is [appellante] gewezen op dit verzuim en is zij tot en met 13 juli 2016 in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Hierbij is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, [appellante] ervan moet uitgaan dat reeds om die reden niet-ontvankelijkverklaring zal volgen en dat haar zaak dan niet inhoudelijk wordt behandeld. De Afdeling heeft de gronden van het hoger beroep op 18 juli 2016 en dus niet binnen de gestelde termijn ontvangen.
3. [appellante] heeft het aanvullend hogerberoepschrift op 5 juli 2016 ter post aangeboden, maar PostNL heeft dit niet bij de Raad van State bezorgd. Zij stelt dat zij dit poststuk op 14 juli 2016 retour heeft ontvangen en dat zij direct opnieuw tot verzending daarvan is overgegaan. Dit geldt als een tijdige indiening, althans een verschoonbare termijnoverschrijding, aldus [appellante].
3.1 Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3452, is van de indiening van een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post als bedoeld in artikel 6:9 van de Awb pas sprake, indien het geheel van handelingen is verricht dat noodzakelijk is om een poststuk door middel van de postdienst de geadresseerde te doen bereiken, waaronder het zorg dragen voor een deugdelijke adressering. Voorts volgt uit die uitspraak dat indien door de adressering het poststuk niet bij de geadresseerde, in dit geval de Raad van State, wordt bezorgd maar aan het verzendadres wordt geretourneerd, aan de verzending een einde is gekomen. 3.2 In dit geval is met de retourbezorging van het aanvullend hogerberoepschrift op 14 juli 2016 een einde gekomen aan de verzending die het gevolg was van de postbezorging van 5 juli 2016. De datum van afgifte van het aanvullend hogerberoepschrift bij de Raad van State, te weten 18 juli 2016, is in dit geval de datum waarop dit stuk is ingediend. Nu dat na de daarvoor bestemde termijn is, zijn de gronden van het hoger beroep te laat ingediend. Dat de secretaresse van de gemachtigde van [appellante] hiervoor verantwoordelijk is, komt voor risico van [appellante]. [appellante] heeft haar stelling dat het poststuk een juiste of deugdelijke adressering bevatte, niet aannemelijk gemaakt. In de barcode op de envelop komt niet de postcode en nummeraanduiding van de Raad van State voor, maar die van het kantoor van haar gemachtigde. Dat het poststuk aan de afzender is geretourneerd, kan zijn gebeurd omdat het adres van de Raad van State niet zichtbaar was door het venster van de envelop, waarin het aanvullend hogerberoepschrift is verzonden. Dat dit niet kan worden vastgesteld en derhalve onduidelijk is gebleven door wie en om welke reden het aanvullend hogerberoepschrift is geretourneerd, komt voor risico van [appellante]. Gezien het vorenstaande is niet komen vast te staan dat [appellante] alle handelingen heeft verricht die noodzakelijk zijn om het aanvullend hogerberoepschrift tijdig bij de Afdeling te laten bezorgen en kan de termijnoverschrijding niet verschoonbaar worden geacht.
4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2017
97.