ECLI:NL:RVS:2017:1231

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
201604867/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en Afvalstoffenverordening: onterecht aangemerkt als overtreder

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellante], wonend te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college, die op 11 maart 2016 een huisvuilzak met afvalstoffen heeft verwijderd. Het college stelde dat de huisvuilzak afkomstig was van [appellante], omdat er een poststuk met haar adres in de zak was aangetroffen. Het college besloot dat een deel van de kosten van de bestuursdwang, € 126,00, voor rekening van [appellante] zou komen.

[appellante] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 10 april 2017 heeft [appellante], vergezeld door een gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Zij betoogde dat zij ten onrechte als overtreder was aangemerkt, omdat zij haar huisvuil altijd op een andere locatie deponeert en niet in staat is om de afstand naar de inzamelvoorziening te overbruggen vanwege gezondheidsproblemen.

De Afdeling heeft overwogen dat, hoewel in de regel aangenomen mag worden dat de persoon tot wie de afvalstoffen kunnen worden herleid de overtreder is, [appellante] aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet zelf als overtreder kan worden aangemerkt. De Afdeling heeft geoordeeld dat het college ten onrechte het bezwaar ongegrond heeft verklaard en heeft het besluit van 13 mei 2016 vernietigd. De Afdeling heeft het besluit van 29 maart 2016 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

201604867/1/A1.
Datum uitspraak: 10 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2016 heeft het college zijn beslissing om op 11 maart 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 op onjuiste wijze aanbieden van huisvuil, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college besloten dat een gedeelte van de kosten voor de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 13 mei 2016 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2017, waar [appellante], vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M. Eser LLB, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met afvalstoffen, die op 11 maart 2016 is aangetroffen op de Waldeck Pyrmontkade ter hoogte van nummer […]. Het college stelt zich op het standpunt dat de huisvuilzak van [appellante] afkomstig is, omdat in de huisvuilzak een poststuk met daarop haar adresgegevens is aangetroffen. Volgens het college heeft [appellante] de huisvuilzak in strijd met artikel 9 van de Afvalstoffenverordening 2010 op een andere wijze ter inzameling aangeboden dan in de daarvoor aangewezen inzamelvoorzieningen, zodat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang gedeeltelijk op haar als overtreder kunnen worden verhaald.
2.    Artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 luidt: "Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."
3.    [appellante] betoogt dat zij ten onrechte als overtreder is aangemerkt. Daartoe voert zij onder meer aan dat zij haar huisvuil altijd op de hoek van de Lubeckstraat en de Stadhouderslaan deponeert en niet op de Waldeck Pyrmontkade ter hoogte van nummer […], omdat deze inzamelvoorziening op meer dan 500 m van haar woning is gelegen. Omdat zij een hernia heeft gehad en hartproblemen heeft, is zij niet in staat een dergelijke afstand met een huisvuilzak te lopen, aldus [appellante]. Volgens haar is het heel goed mogelijk dat het in de afvalzak aangetroffen aan haar geadresseerde drukwerk, onjuist is bezorgd en door de ontvanger is weggegooid.
3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT6561) zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
[appellante] heeft naar het oordeel van de Afdeling aannemelijk gemaakt dat zij niet zelf als overtreder van artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 kan worden aangemerkt. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellante] aannemelijk heeft gemaakt dat zij herstellende is van een hernia en hartinfarcten en om die reden niet een afstand van 500 m met een huisvuilzak kan lopen. [appellante] kan derhalve niet zelf als overtreder worden aangemerkt. Voorts heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat een ander in opdracht van [appellante] de huisvuilzak op de betreffende plaats heeft gedeponeerd. Daarbij komt dat de door [appellante] geopperde verklaring dat het stuk drukwerk in de afvalzak van een ander is terecht gekomen, niet zonder meer voor onmogelijk wordt gehouden. Het college heeft het bezwaar gericht tegen het besluit van 29 maart 2016 derhalve ten onrechte ongegrond verklaard.
Het betoog slaagt.
4.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 13 mei 2016 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 29 maart 2016 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 13 mei 2016, kenmerk B.4.16.0853.001/BZW0000005096;
III.    herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 29 maart 2016, kenmerk 01282W2A16;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V.    bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 46,00 (zegge: zesenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Van Buuren    w.g. Kamphorst-Timmer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2017
776.