201703440/2/A3.
Datum uitspraak: 18 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te Leiden,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 30 maart 2017 in zaak nrs. 17/893 en 17/894 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de burgemeester van Leiden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2016 heeft de burgemeester besloten voor de horeca-inrichting [bedrijf] aan de [locatie] te Leiden een vervroegd sluitingsuur van 24:00 uur vast te stellen voor een duur van 6 weken en een voorwaardelijk vervroegd sluitingsuur van 24:00 uur voor een duur van 6 weken.
Bij besluit van 24 januari 2017 heeft de burgemeester het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de rechtbank) het door [verzoeker] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 mei 2017, waar [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Atkins, zijn verschenen. Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] exploiteert de horeca-inrichting. Bij het besluit van 29 september 2016 heeft de burgemeester voor de horeca-inrichting voor de duur van 6 weken, van 12 oktober 2016 tot en met 23 november 2016, een vervroegd sluitingsuur van 24:00 uur vastgesteld wegens verstoring van de openbare orde door geluidsoverlast op 12 maart 2016. Tevens is een voorwaardelijk vervroegd sluitingsuur van 24:00 uur vastgesteld wegens verstoring van de openbare orde door geluidsoverlast op 23 april 2016. Bij het besluit op bezwaar van 24 januari 2017 is het voorwaardelijke vervroegde sluitingsuur omgezet in een waarschuwing. Het besluit van 29 september 2016 is voor het overige in stand gelaten. De burgemeester heeft in de voorliggende procedure te kennen gegeven geen uitvoering te geven aan voormelde besluiten zolang de voorzieningenrechter van de Afdeling geen uitspraak heeft gedaan op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening.
3. Artikel 2:30, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2015 luidt: "De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen dan wel het daarbij behorende terras tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen."
Volgens artikel 5, eerste lid, van het Horecasanctiebesluit 2013 wordt, indien een horeca-inrichting geluidsoverlast veroorzaakt, dit aangemerkt als een verstoring van de openbare orde als bedoeld in artikel 2.30 van de Apv 2009 (oud).
Volgens het tweede lid is van een overtreding van het bepaalde in artikel 2:30, eerste lid, van de Apv 2009 (oud) in ieder geval sprake wanneer op een afstand van 25 m van het horecabedrijf mechanisch versterkt geluid uit het horecabedrijf hoorbaar is.
Volgens het derde lid, volgt, indien sprake is van een overtreding van het bepaalde in artikel 2:30, eerste lid, van de Apv 2009 (oud), een gesprek met de ondernemer en ontvangt deze tevens een schriftelijke waarschuwing dat bij een tweede overtreding binnen een periode van 6 maanden na de waarschuwing de navolgende procedure van toepassing is:
a. bij een tweede overtreding binnen een periode van zes maanden na de waarschuwing wordt een tijdelijk vervroegd sluitingsuur opgelegd van 2:00 uur voor een periode van drie weken;
b. bij elke volgende overtreding binnen 6 maanden na de tweede overtreding wordt een tijdelijk vervroegd sluitingsuur van 24:00 uur opgelegd voor een periode van 6 weken.
4. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de besluiten van 29 september 2016 en 24 januari 2017 worden geschorst in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep. [verzoeker] stelt dat geluidsoverlast is ontstaan door lekkage in zijn plafond waarmee hij niet bekend kon zijn en dat die lekkage is veroorzaakt door degenen, die door klachten bij de burgemeester deze handhavingsprocedure hebben geëntameerd. De door de burgemeester getroffen maatregel is disproportioneel, aldus [verzoeker].
4.1. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat het vaststellen van een vervroegd sluitingsuur voor een duur van 6 weken in overeenstemming is met het Horecasanctiebesluit 2013, omdat verstoring van de openbare orde door geluidsoverlast op 12 maart 2016 binnen 6 maanden na de vorige verstoring op 25 september 2015 heeft plaatsgevonden.
4.2. Bij besluit van 23 november 2015 is voor de horeca-inrichting een vervroegd sluitingsuur vastgesteld voor een duur van 3 weken wegens overtreding van de sluitingstijden en verstoring van de openbare orde door geluidsoverlast op 25 september 2015. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden door de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2432. Uit een proces-verbaal van de politie Eenheid Den Haag van 13 maart 2016 volgt dat agenten op 12 maart 2016 muziek uit de horeca-inrichting hebben waargenomen op een afstand van meer dan 30 m vanaf deze inrichting. Uit een proces-verbaal van de politie Eenheid Den Haag van 24 april 2016 volgt dat agenten op 23 april 2016 muziek uit de horeca-inrichting hebben waargenomen op een aanmerkelijke afstand van de inrichting. 4.3. [verzoeker] stelt zijn horeca-inrichting te hebben voorzien van dubbele beglazing naar aanleiding van de geconstateerde geluidsoverlast op 12 maart 2016. Ter zitting bij de rechtbank heeft [verzoeker] aangevoerd dat in de week van de zitting bij de rechtbank op 16 februari 2017 is gebleken dat geluidsoverlast is ontstaan als gevolg van aantasting van isolatiemateriaal tussen het plafond en de bovenverdieping van de horeca-inrichting door lekkage. In hoger beroep voert [verzoeker] aan dat in maart 2017 een inspectie van het plafond van de horeca-inrichting heeft plaatsgevonden. Daarbij is gebleken dat de lekkage al langere tijd bestaat en dat door die lekkage de geluidwerende werking van het isolatiemateriaal verloren is gegaan. Dit gebrek was niet waarneembaar in de inrichting en hij kon derhalve hiervan niet op de hoogte zijn. Indien dit gebrek eerder bekend was, zou hij adequate maatregelen daartegen hebben getroffen, aldus [verzoeker]
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [verzoeker] tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat isolatiemateriaal is aangetast. Uit een meldingsrapport van de brandweer van 3 oktober 2016 blijkt dat op deze dag een melding heeft plaatsgevonden van wateroverlast in de [bedrijf] als gevolg van een lekkage in het plafond. Ter zitting heeft [verzoeker] gesteld het gebrek in het plafond, dat tot geluidsoverlast heeft geleid, in de bodemprocedure met een onderzoeksrapport nader te zullen staven. In de bodemprocedure kan, mede tegen de achtergrond van het voorgaande, vervolgens beter dan in het kader van deze voorlopige voorzieningsprocedure worden beoordeeld of het standpunt van de burgemeester dat een vervroegde sluiting voor een duur van zes weken niet onevenredig is in verhouding tot het met die maatregel te dienen doel, in rechte stand kan houden. Aannemelijk is dat [verzoeker] een aanzienlijk belang heeft bij het niet voor de duur van zes weken vervroegd sluiten van zijn inrichting, terwijl het handhavingsbelang van de burgemeester alsnog tot zijn recht kan komen, als de Afdeling in de bodemprocedure het besluit op bezwaar in stand laat dan wel de uitkomst is dat met een kortere periode van vervroegde sluiting dan zes weken wordt volstaan. Na afweging van de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter daarom aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
Het voorgaande laat onverlet dat de burgemeester, indien vastgesteld wordt dat [verzoeker] voor de afloop van de bodemprocedure de openbare orde verstoort door het veroorzaken van geluidsoverlast, opnieuw kan overgaan tot handhaving of om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening kan verzoeken.
5. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de burgemeester van Leiden van 29 september 2016 en 24 januari 2017, voor zover het betreft het vaststellen van een vervroegd sluitingsuur van 24:00 uur voor de horeca-inrichting [bedrijf] voor een duur van 6 weken;
II. veroordeelt de burgemeester van Leiden tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de burgemeester van Leiden aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Polak w.g. Man
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2017
629.