ECLI:NL:RVS:2017:141

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
201609886/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor melding en saneringsplan op basis van de Wet bodembescherming

Op 2 augustus 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwolle aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd. Verzoeker moest vóór 1 januari 2017 een melding indienen en een saneringsplan ter instemming overleggen, op basis van de Wet bodembescherming. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 13 december 2016 ongegrond verklaard. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 januari 2017 behandeld. Verzoeker betoogde dat het college ten onrechte een last onder dwangsom had opgelegd, omdat er geen bewijs was dat zijn perceel de bron van de verontreiniging was. Hij verwees naar een onderzoek van Van der Helm Milieubeheer B.V. van 10 januari 2017, dat de verspreiding van de VOCI-verontreiniging in kaart bracht.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van 12 maart 2013, waarin werd vastgesteld dat er ernstige bodemverontreiniging op het perceel van verzoeker was, onherroepelijk was. Dit betekende dat in deze procedure van de juistheid van dat besluit moest worden uitgegaan. De voorzieningenrechter zag geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit van het college van 2 augustus 2016.

Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 januari 2017.

Uitspraak

201609886/2/A1.
Datum uitspraak: 24 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2016 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom gelast vóór 1 januari 2017 op grond van artikel 28 van de Wet bodembescherming een melding in te dienen en op grond van artikel 39 van die wet een saneringsplan ter instemming te overleggen.
Bij besluit van 13 december 2016 heeft het college het door [verzoeker] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 januari 2017, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door A.G.W. van Kessel, advocaat te Woudrichem, mr. A. Menhart, ing. E.L. van den Bosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.C.S. van Dop en A. Soels, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] betoogt dat het college aan hem ten onrechte een last onder dwangsom heeft opgelegd, omdat niet uit onderzoek is gebleken dat zijn perceel de bron van de verontreiniging is. Ter motivering van zijn standpunt verwijst [verzoeker] naar een in zijn opdracht uitgevoerd onderzoek van Van der Helm Milieubeheer B.V. van 10 januari 2017, naar de verspreiding van de VOCI-verontreiniging tot binnen de grenzen van zijn perceel.
2.1. Bij besluit van 12 maart 2013 is door het college vastgesteld dat op het perceel van [verzoeker] sprake is van ernstige bodemverontreiniging die met spoed gesaneerd dient te worden. De gronden in het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, waaronder de verwijzing naar het onderzoek van 10 januari 2017, zien met name op de vaststelling in het besluit van 12 maart 2013 dat op het perceel van [verzoeker] sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het besluit van 12 maart 2013 is echter onherroepelijk, zodat in deze procedure van de juistheid van dat besluit moet worden uitgegaan. Gelet op het door [verzoeker], ook voor het overige, in deze procedure aangevoerde, ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het besluit van het college van 2 augustus 2016 in de bodemprocedure niet in stand zal kunnen blijven.
3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Kamphorst-Timmer
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2017
776.