ECLI:NL:RVS:2017:1500

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
201605945/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.J.C. van den Broek
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en Afvalstoffenverordening: Aansprakelijkheid voor onjuist aangeboden afval

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellante], wonend te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college, die op 18 mei 2016 is uitgevoerd wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Het college had op 27 mei 2016 besloten dat een deel van de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, voor rekening van [appellante] zou komen.

[appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 7 juli 2016 ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 23 mei 2017 heeft [appellante] aangevoerd dat zij de doos met afval niet op de locatie heeft achtergelaten waar deze is aangetroffen. Ze stelde dat de doos op twee kilometer van haar woning was gevonden en dat zij haar huisvuil nooit op onjuiste wijze aanbiedt. [appellante] beweerde dat ze de doos had meegenomen voor de vrijmarkt en deze na afloop in een speciale container had gedeponeerd.

De Afdeling heeft overwogen dat de doos, die in strijd met de Afvalstoffenverordening was aangeboden, kon worden herleid naar [appellante] omdat haar naam- en adresgegevens erop stonden. De Afdeling oordeelde dat het college mocht aannemen dat [appellante] de overtreder was, tenzij zij kon aantonen dat zij niet degene was die de doos verkeerd ter inzameling had aangeboden. Aangezien [appellante] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling, werd haar beroep ongegrond verklaard. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201605945/1/A1.
Datum uitspraak: 7 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2016 heeft het college zijn beslissing om op 18 mei 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 7 juli 2016 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2017, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door M. Eser, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 18 mei 2016 ter hoogte van de Gentsestraat 6 te Den Haag naast een inzamelvoorziening is aangetroffen. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening heeft aangeboden, omdat daarop haar naam- en adresgegevens zijn aangetroffen.
2.    [appellante] voert aan dat zij de doos niet op de locatie heeft achtergelaten waar deze is aangetroffen. Zij stelt hiertoe dat zij haar huisvuil nooit op onjuiste wijze aanbiedt. Bovendien is de doos op twee kilometer van haar woning aangetroffen, terwijl er meerdere inzamelvoorzieningen vlakbij haar woning zijn gelegen. [appellante] stelt dat zij de doos had meegenomen om spulletjes naar de vrijmarkt te vervoeren, en dat zij de doos na afloop in een speciaal daarvoor geplaatste container heeft gedeponeerd. Volgens haar is het mogelijk dat iemand anders de doos uit die container heeft gehaald en vervolgens bij de inzamelvoorziening in de Gentsestraat heeft neergezet.
2.1.    Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
"De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
Artikel 5:1, tweede lid, luidt:
"Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:523) zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie een aangetroffen afvalstof kan worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
2.2.    Vaststaat dat op 18 mei 2016 ter hoogte van de Gentsestraat 6 naast een inzamelvoorziening een doos is aangetroffen die in strijd met de Afvalstoffenverordening was aangeboden. De doos kan tot [appellante] worden herleid, nu daarop haar naam- en adresgegevens zijn aangetroffen. Dit betekent dat het college mag aannemen dat [appellante] de overtreder is, tenzij [appellante] aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd ter inzameling heeft aangeboden.
[appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de doos onjuist ter inzameling heeft aangeboden. De omstandigheid dat er dichter bij haar woning ook inzamelvoorzieningen zijn gelegen en de stelling dat zij haar huisvuil nooit op onjuiste wijze aanbiedt, zijn hiertoe onvoldoende. Ook de stelling van [appellante] dat zij de doos na afloop van de vrijmarkt in een daarvoor bestemde inzamelvoorziening heeft gedeponeerd en dat iemand anders de doos daar waarschijnlijk heeft uitgehaald en in strijd met de Afvalstoffenverordening elders heeft aangeboden, is hiertoe onvoldoende, aangezien die stelling niet is onderbouwd.
Het betoog faalt.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Van den Broek    w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017
457-842.