201605596/1/A1.
Datum uitspraak: 7 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2016 heeft het college zijn beslissing om op 13 mei 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 7 juli 2016 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2017, waar het college, vertegenwoordigd door M. Eser, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 13 mei 2016 ter hoogte van de Willem de Zwijgerlaan 26 te Den Haag naast een inzamelvoorziening is aangetroffen. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening heeft aangeboden, omdat daarin een tot haar herleidbare adresdrager is aangetroffen.
2. [appellante] voert aan dat zij geen doos naast de inzamelvoorziening heeft achtergelaten en dat deze doos ook niet van haar is. Zij stelt hiertoe dat zij oud papier niet op onjuiste wijze aanbiedt en papier weer mee naar huis neemt wanneer de container vol blijkt te zijn. [appellante] neemt aan dat iemand anders het door haar in de container achtergelaten karton met daarop haar naam- en adresgegevens uit de container heeft gehaald en in de doos heeft gedaan, die te groot was om in zijn geheel in de container te worden gedeponeerd.
2.1. Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
Artikel 5:1, tweede lid, luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:523) zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie een aangetroffen afvalstof kan worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden. 2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat op 13 mei 2016 een kartonnen doos is aangetroffen ter hoogte van de Willem de Zwijgerlaan 26 en dat deze in strijd met de Afvalstoffenverordening naast een inzamelvoorziening is geplaatst. De doos kan tot [appellante] worden herleid, nu daarop haar naam- en adresgegevens zijn aangetroffen. Dit betekent dat het college mag aannemen dat [appellante] de overtreder is, tenzij [appellante] aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd ter inzameling heeft aangeboden.
Het opperen van de mogelijkheid dat het karton met de adressticker door een ander uit de container is gehaald en in de doos is gedaan, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat zij niet degene is geweest die de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden. Ook de stelling van [appellante] dat zij haar oud papier altijd op juiste wijze aanbiedt is daartoe onvoldoende.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017
457-842.