201605203/1/A1.
Datum uitspraak: 7 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2016 heeft het college zijn beslissing om op 21 april 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 7 juni 2016 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2017, waar het college, vertegenwoordigd door M. Eser, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een kartonnen doos die op 21 april 2016 ter hoogte van de Toon Dupuisstraat 177 te Den Haag naast een inzamelvoorziening is aangetroffen. Omdat op of in de doos de naam- en adresgegevens van [appellante] zijn aangetroffen, gaat het college ervan uit dat de doos van haar afkomstig is en dat zij deze daar in strijd met de Afvalstoffenverordening heeft achtergelaten.
2. [appellante] bestrijdt dat zij een doos naast de container heeft gezet. Zij stelt dat zij tegen verloedering van het straatbeeld is en huisvuil nooit op onjuiste wijze aanbiedt. Zij heeft de doos opgerold en in een container gedeponeerd. Het college heeft met de enkele constatering dat op de doos haar naam- en adresgegevens zijn aangetroffen, niet aangetoond dat zij de doos verkeerd heeft aangeboden, en haar is dan ook ten onrechte een boete opgelegd. Volgens [appellante] is het mogelijk dat de doos uit de container is gevallen, door iemand anders is opgepakt en vervolgens niet meer in de container is teruggedaan. Voorts voert [appellante] aan dat zij ten onrechte al het gehele bedrag dient te voldoen, terwijl zij beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 7 juni 2016.
2.1. Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
"De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
Artikel 5:1, tweede lid, luidt:
"Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:523) zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie een aangetroffen afvalstof kan worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden. 2.2. Vaststaat dat op 21 april 2016 ter hoogte van de Toon Dupuisstraat 177 een doos is aangetroffen en dat deze in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling was aangeboden. Deze doos kan tot [appellante] worden herleid, nu daarop of daarin haar naam- en adresgegevens zijn aangetroffen. Dit betekent dat het college mag aannemen dat [appellante] de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden.
De stelling van [appellante] dat zij haar huisvuil altijd op juiste wijze aanbiedt is onvoldoende om aannemelijk te achten dat zij niet degene is geweest die de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden. Ook het opperen van de mogelijkheid dat de doos uit de container is gevallen en door iemand anders is opgepakt en verplaatst, is daartoe onvoldoende.
De argumenten die [appellante] aanvoert, geven dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt en niet een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor haar rekening kon brengen. Daarbij merkt de Afdeling op dat het hier niet gaat om een boete maar om het verhalen van een gedeelte van de daadwerkelijk gemaakte kosten voor het verwijderen van de doos.
Voor zover [appellante] aanvoert dat het college dient te wachten met het verhalen van deze kosten in afwachting van de beroepsprocedure, overweegt de Afdeling dat het beroep, ingevolge artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht, niet de werking van het bestreden besluit schorst, nu niet bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017
457-842.