201608554/1/R1.
Datum uitspraak: 21 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Heemskerk,
appellant,
en
de raad van de gemeente Heemskerk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "[...]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.H.M.J. van der Geest-Beentjes en S. Buisman, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord Woonopmaat, vertegenwoordigd door [gemachtigden].
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2. [appellant] woont aan de [locatie 1] te Heemskerk en heeft een woonruimte met atelier (hierna: het pand) aan de [locatie 2] te Heemskerk. In 2012 is het bestemmingsplan "Woongebied I" (hierna: het voorheen geldende bestemmingsplan) vastgesteld, waarin het bestemmingsplan "Coornherstraat" uit 2011 is overgenomen. In die plannen was wonen in het pand niet toegestaan. Het voorheen geldende bestemmingsplan voorzag voor de naastgelegen gronden in twee woontorens en een daarvoor benodigde wijziging van de verkeerssituatie. Daardoor zou het pand niet meer bereikbaar zijn vanaf de Coornhertstraat. Om die reden was voorzien in een nieuwe ontsluiting van het pand aan de Laan van Assemburg door een strook grond te voorzien van de bestemming "Verkeer".
Bovengenoemde twee woontorens en de wijziging van de verkeerssituatie zijn niet ontwikkeld. Het thans voorliggende plan voorziet ter plaatse in laagbouw in drie korte rijen. Het pand blijft bereikbaar vanaf de Coornhertstraat.
Het huidige plangebied is kleiner dan het plangebied uit het voorheen geldende bestemmingsplan. Voor een zuidelijke strook grond, waaronder het perceel van het pand, blijft het plan uit 2012 gelden. Het beroep is enerzijds gericht tegen de gevolgen daarvan en anderzijds tegen het ontbreken van een woonbestemming voor het pand.
3. Voor zover [appellant] betoogt dat het gemeentebestuur hem stelselmatig niet persoonlijk op de hoogte houdt van ruimtelijke ontwikkelingen, overweegt de Afdeling dat de Wet ruimtelijke ordening noch de Algemene wet bestuursrecht daartoe verplichten. Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de gronden voor het pand ten onrechte buiten het plangebied zijn gelaten. Nu de in het voorheen geldende bestemmingsplan voorziene woontorens niet doorgaan, dienen de daarbij betrokken wijzigingen te worden teruggedraaid. Dat gebeurt echter niet.
[appellant] betoogt voorts dat ten onrechte niet een woonbestemming is toegekend aan het plandeel voor het pand. Hij vraagt de Afdeling om terug te komen van haar uitspraak van 8 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3957, waarbij de bestemming "Gemengd" uit het bestemmingsplan uit 2011 in stand is gelaten. 4.1. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
4.2. Ter zitting heeft [appellant] laten weten dat hij met de niet teruggedraaide voorziene ontwikkelingen met name doelt op de strook grond met de bestemming "Verkeer" naast zijn pand. Het voorheen geldende bestemmingsplan voorzag hiermee in een alternatieve ontsluiting voor het pand aan de Laan van Assemburg. Niet in geschil is dat deze alternatieve ontsluiting met het vastgestelde plan niet meer nodig is. De bestemming "Verkeer" maakt echter diverse vormen van gebruik mogelijk. Ingevolge artikel 18, lid 18.1, aanhef en onder e, van de planregels van het voorheen geldende bestemmingsplan is ter plaatse ook groen toegestaan. Gelet hierop was de raad niet gehouden om de strook grond met de bestemming "Verkeer" te voorzien van een andere bestemming zoals de bestemming "Groen". Het betoog faalt.
4.3. Wat betreft de gewenste woonbestemming overweegt de Afdeling, zoals zij eerder heeft gedaan in haar uitspraak van 8 augustus 2012, dat de waardevaststelling in het kader van de Wet waardering onroerende zaken-belasting (WOZ) en de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie niet relevant zijn bij het vaststellen van een bestemming in het kader van een bestemmingsplan in het belang van een goede ruimtelijke ordening. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat een wethouder heeft toegezegd dat [appellant] toestemming zou krijgen om in het pand te wonen. De raad heeft toegelicht dat hij een individuele woning in de groenstructuur niet passend vindt en daarom geen woonbestemming aan het pand van [appellant] heeft toegekend. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan dit belang dan aan het belang van [appellant] om zijn pand als woning te mogen gebruiken. In het aangevoerde bestaat geen aanleiding om thans tot een ander oordeel te komen. Het betoog faalt.
4.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Hupkes
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2017
635.