Datum uitspraak: 21 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de korpschef van politie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 mei 2016 in zaak nr. 15/1795 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
Bij besluit van 31 maart 2015 heeft de korpschef het verzoek van [wederpartij] om openbaarmaking van het rapport van het Bureau Interne Zaken Politiekorps Gelderland (hierna: BIZ) van 25 augustus 2004, afgewezen.
Bij besluit van 3 augustus 2015 heeft de korpschef het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, maar de afwijzing van het verzoek in stand gelaten.
Bij besluit van 17 december 2015 heeft de korpschef het verzoek van [wederpartij] om openbaarmaking van de onderliggende stukken en bijlagen van het BIZ-rapport gedeeltelijk afgewezen.
Bij uitspraak van 3 mei 2016 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen het besluit van 3 augustus 2015 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de korpschef gelast om het BIZ-rapport alsnog openbaar te maken. Daarnaast heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 17 december 2015 gedeeltelijk gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover de korpschef heeft geweigerd de bijlagen met nummer 2, 6 t/m 8, 9 t/m 12, 13 en 17 openbaar te maken, de korpschef opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de korpschef hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 11 juli 2016 heeft de korpschef het BIZ-rapport en de bijlagen met nummers 11 en 12 gedeeltelijk openbaar gemaakt.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[wederpartij] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2017, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. C.A. Geleijnse, advocaat te Den Haag, en mr. A.E.L. Weistra, en [wederpartij], bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.
1. wederpartij] is voormalig directeur van S.E. Fireworks, het bedrijf waarvan de opslagruimte in Enschede op 13 mei 2000 vlam vatte en ontplofte. Deze gebeurtenis staat bekend als de vuurwerkramp. De vuurwerkramp is onderzocht door het zogenoemde Tolteam van de politie. In 2003 heeft het BIZ een intern onderzoek gedaan naar het functioneren van het Tolteam. In het rapport van 25 augustus 2004 (hierna: het BIZ-rapport) zijn de resultaten van een deelonderzoek naar de gang van zaken met betrekking tot de inbeslagname van het ‘rode sportbroekje’ weergegeven.
[wederpartij] heeft de korpschef bij brief van 19 januari 2015 verzocht om openbaarmaking van het BIZ-rapport en de onderliggende stukken en bijlagen.
2. In zijn besluit van 31 maart 2015 heeft de korpschef openbaarmaking van het BIZ-rapport geweigerd. Aan deze weigering heeft hij het standpunt ten grondslag gelegd dat het hier een herhaald verzoek als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb betreft.
2.1. In zijn besluit van 3 augustus 2015 heeft de korpschef het bezwaar van [wederpartij] gegrond verklaard en de grondslag van de weigering tot openbaarmaking gewijzigd. De korpschef heeft openbaarmaking van het BIZ-rapport geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob). Volgens hem gaat het om een rapport dat is opgesteld ten behoeve van intern beraad, dat uitsluitend bestaat uit persoonlijke beleidsopvattingen van de opstellers.
2.2. In zijn besluit van 17 december 2015 heeft de korpschef het verzoek van [wederpartij] om openbaarmaking van de 38 bijlagen van het BIZ-rapport beoordeeld. De korpschef heeft openbaarmaking van de bijlagen met nummers 1, 3 tot en met 5, 14 tot en met 16, 18 tot en met 35 en 38 geheel en van de bijlagen met nummers 2, 6 tot en met 13 en 17 gedeeltelijk geweigerd. Aan de weigering tot openbaarmaking van de bijlagen met nummers 1, 3 tot en met 5 en 38 heeft de korpschef (mede) artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob ten grondslag gelegd. Volgens de korpschef kan in de zaak van de vuurwerkramp niet worden uitgesloten dat in toekomst nog een (hernieuwd) strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt en kan ook niet worden uitgesloten dat openbaarmaking van de in deze bijlagen vervatte informatie een (hernieuwd) strafrechtelijk onderzoek en daarmee de opsporing en vervolging van strafbare feiten zou kunnen schaden. Aan de weigering tot openbaarmaking van de bijlagen met nummers 1, 2, 4, 6 tot en met 12 en de gedeeltelijke weigering tot openbaarmaking van de bijlagen met nummers 13 en 17, heeft de korpschef (mede) artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, ten grondslag gelegd. Het belang van openbaarmaking van deze bijlagen weegt volgens de korpschef niet op tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Aan de weigering tot openbaarmaking van de bijlagen met nummers 1, 3 tot en met 5, 14 tot en met 16, 18 tot en met 35 en 38 heeft de korpschef (mede) artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, ten grondslag gelegd. Deze bijlagen bevatten getuigenverklaringen, mutaties, processen-verbaal van bevindingen en aanvraagformulieren voor onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut. Openbaarmaking van deze documenten kan onderzoeken van de politie en rijksrecherche ernstig belemmeren. Ten aanzien van de getuigenverklaringen heeft de korpschef aangevoerd dat het slagen van een onderzoek veelal afhankelijk is van de medewerking van personen die bereid zijn om informatie te verstrekken. Het is van belang dat deze personen mee kunnen werken aan een onderzoek, zonder er ernstig rekening mee te hoeven houden dat zijn of haar verklaring in de openbaarheid wordt gebracht. Ten aanzien van de overige documenten heeft de korpschef aangevoerd dat deze het nodige prijs kunnen geven over de werkwijze(n) van de politie en de rijksrecherche. De bijlagen met nummers 36 en 37 betreffen twee artikelen uit de Twentsche Courant Tubantia van 29 en 31 maart 2003, die openbaar zijn. Deze stukken kunnen niet opnieuw openbaar worden gemaakt, aldus de korpschef.
3. De rechtbank heeft ten aanzien van het BIZ-rapport overwogen dat het is opgesteld ter afronding van een onderzoek en met het oogmerk dat verdere beoordeling diende plaats te vinden door de korpschef, het Openbaar Ministerie en het Gerechtshof. Gelet hierop is het BIZ-rapport naar het oordeel van de rechtbank niet opgesteld voor intern beraad en heeft de korpschef openbaarmaking van het rapport niet mogen weigeren op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 3 augustus 2015 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daarbij heeft zij aanleiding gezien zelf in de zaak te voorzien door de korpschef te gelasten het BIZ-rapport binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van de uitspraak alsnog openbaar te maken.
3.1. De rechtbank heeft ten aanzien van de bijlagen van het BIZ-rapport die (mede) op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob zijn geweigerd, geoordeeld dat de omstandigheid dat niet is uitgesloten dat in de toekomst nog een strafrechtelijk onderzoek zal plaatsvinden een ontoereikende motivering is. Ten aanzien van de bijlagen die (mede) op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, zijn geweigerd, heeft de rechtbank geoordeeld dat de korpschef zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zodanig zwaar dient te wegen dat het belang bij openbaarmaking van deze bijlagen daaraan ondergeschikt moet worden geacht. Ten aanzien van de bijlagen die (mede) op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, zijn geweigerd, heeft de rechtbank geoordeeld dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat openbaarmaking van deze bijlagen zal leiden tot onevenredige benadeling van bij de aangelegenheid betrokken personen of rechtspersonen, zoals bij interne integriteitsonderzoeken waarbij het resultaat in hoge mate afhankelijk is van zonder terughoudendheid afgelegde getuigenverklaringen. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 17 december 2015 gedeeltelijk gegrond verklaard en dat besluit, voor zover daarbij is geweigerd om de bijlagen met nummers 2, 6 tot en met 12, geheel en de bijlagen met nummers 13 en 17 gedeeltelijk openbaar te maken, vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank de korpschef opgedragen om binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [wederpartij]. Het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 17 december 2015 heeft de rechtbank voor het overige ongegrond verklaard. Dit betekent dat de rechtbank het besluit van 17 december 2015 in stand heeft gelaten, voor zover daarbij is geweigerd de bijlagen met nummers 1, 3 tot en met 5, 14 tot en met 16, 18 tot en met 35 en 38 openbaar te maken.
4. De korpschef richt zich in hoger beroep tegen twee onderdelen van de uitspraak van de rechtbank. In de eerste plaats richt hij zich tegen het feit dat de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien door hem te gelasten het BIZ-rapport openbaar te maken. Hij betoogt dat hem daarmee ten onrechte de mogelijkheid is ontnomen om in gevallen waarin het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de in het rapport genoemde ambtenaren zwaarder weegt dan het belang van de openbaarheid van hun namen, hun namen weg te lakken. In de tweede plaats stelt de korpschef dat de rechtbank hem ten onrechte heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen over openbaarmaking van de bijlagen met nummers 2, 6 tot en met 10, 13 en 17. Daarmee heeft de rechtbank volgens hem miskend dat deze bijlagen reeds openbaar zijn gemaakt naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ1879). 5. Gelijktijdig met het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank heeft de korpschef het besluit van 11 juli 2016 genomen. Bij dit besluit heeft hij het BIZ-rapport openbaar gemaakt, met uitzondering van de daarin voorkomende namen van ambtenaren die niet uit hoofde van hun functie in de openbaarheid treden. Hij heeft hieraan de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob ten grondslag gelegd. De korpschef heeft in zijn besluit van 11 juli 2016 voorts vastgesteld dat de bijlagen met nummers 2, 6 t/m 10, 13 (gedeeltelijk) en 17 (gedeeltelijk) reeds openbaar zijn gemaakt naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2011. Bij het besluit van 11 juli 2016 heeft de korpschef voorts de bijlagen met nummers 11 en 12 openbaar gemaakt. Namen en persoonsgegevens van de in deze bijlagen genoemde verdachte, de naam van de waarnemend raadsvrouw van de verdachte, de naam, geboortedatum en -plaats van een als getuige gehoorde ambtenaar en de namen van bij het onderzoek naar een brandstichting van 19 juni 2000 betrokken ambtenaren, heeft hij daarbij weggelakt met een beroep op de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e.
5.1. Het besluit van 11 juli 2016 wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege mede onderwerp van dit geding.
Oordeel van de Afdeling over het hoger beroep van de korpschef
6. Ten aanzien van het eerste bestreden onderdeel overweegt de Afdeling dat bij de beslissing tot het zelf in de zaak voorzien voorop staat dat de rechter de overtuiging moet hebben dat de uitkomst van het geschil in het geval het bestuursorgaan opnieuw in de zaak zou voorzien, geen andere zou zijn. In dit geval kon de rechtbank die overtuiging niet hebben. Er was nog niet beoordeeld of de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob vervatte weigeringsgrond zich tegen openbaarmaking van de in het BIZ-rapport voorkomende namen van ambtenaren verzette. De rechtbank heeft de korpschef dan ook ten onrechte gelast om het BIZ-rapport binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van de uitspraak alsnog in zijn geheel openbaar te maken.
6.1. Ten aanzien van het tweede bestreden onderdeel overweegt de Afdeling als volgt. In haar uitspraak van 20 april 2011 heeft de Afdeling geoordeeld in een zaak over een verzoek om openbaarmaking van het volledige onderzoek van de rijksrecherche naar het functioneren van het Tolteam. Naar aanleiding van deze uitspraak zijn, naar onweersproken door de korpschef is gesteld, de bijlagen met nummers 2, 6 t/m 10, 13 (gedeeltelijk) en 17 (gedeeltelijk) openbaar gemaakt. Gelet hierop heeft de rechtbank de korpschef ten onrechte opgedragen om een nieuw besluit te nemen, voor zover het de bijlagen met deze nummers betreft.
6.2. Het hoger beroep van de korpschef is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de korpschef daarbij is gelast om het BIZ-rapport binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van de uitspraak alsnog openbaar te maken en de korpschef is opgedragen om binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar wat betreft de bijlagen van het rapport met nummers 2, 6 t/m 10, 13 (gedeeltelijk) en 17 (gedeeltelijk).
over het van rechtswege beroep van [wederpartij]
7. [ wederpartij] heeft tegen het besluit van 11 juli 2016 aangevoerd dat geen rechtens te respecteren belang zich tegen openbaarmaking van de in het BIZ-rapport en de bijlagen 11 en 12 voorkomende namen verzet. Daarbij voert hij aan dat de naam van de raadsvrouwe van de verdachte ten onrechte is weggelakt, omdat zij uit hoofde van haar functie in de openbaarheid treedt. Ook de namen van de ambtenaren zijn volgens [wederpartij] ten onrechte weggelakt, omdat zij een publieke functie hebben die openbaarheid met zich brengt.
8. Artikel 10, tweede lid, van de Wob bepaalt:
"Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden."
9. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de niet openbaar gemaakte gegevens in het BIZ-rapport. De Afdeling stelt vast dat het daarbij gaat om namen van ambtenaren en namen van andere personen.
9.1. Ten aanzien van de namen van ambtenaren kunnen vier categorieën worden onderscheiden: namen van de opstellers van het BIZ-rapport, namen van ambtenaren die getuigenverklaringen hebben afgelegd, namen van ambtenaren die in de getuigenverklaringen worden genoemd en namen van ambtenaren die in de bevindingen van de opstellers worden genoemd. De Afdeling zal hieronder per categorie beoordelen of de korpschef openbaarmaking daarvan heeft mogen weigeren.
9.1.1. Ten aanzien van de namen van de opstellers van het BIZ-rapport overweegt de Afdeling als volgt.
Zoals eerder is overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2060), kan waar het het beroepshalve functioneren van ambtenaren betreft, slechts in beperkte mate een beroep worden gedaan op het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dat ligt anders indien het gaat om het openbaar maken van namen. Namen zijn persoonsgegevens en het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer kan zich tegen openbaarmaking daarvan verzetten. De korpschef heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van de namen van de opstellers van het BIZ-rapport, nu deze ambtenaren kunnen worden beschouwd als klokkenluiders. Van openbaarmaking van hun namen kunnen zij persoonlijk nadeel ondervinden. Gelet hierop heeft de korpschef terecht de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob aan de weigering tot openbaarmaking van de namen van de opstellers van het BIZ-rapport ten grondslag gelegd. [wederpartij] heeft tevergeefs aangevoerd dat deze weigeringsgrond gelet op het bepaalde in artikel 10, derde lid, niet van toepassing is, omdat de opstellers kunnen instemmen met openbaarmaking van hun namen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 5 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5071, en van 1 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9056) dient de betrokken persoon uitdrukkelijk met openbaarmaking in te stemmen. Met de enkele stelling dat de opstellers kunnen instemmen met openbaarmaking van hun namen, heeft [wederpartij] niet aangetoond dat zij uitdrukkelijk met openbaarmaking hebben ingestemd. Daarnaast heeft de korpschef terecht de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, onder g, aan de weigering tot openbaarmaking van de namen van de opstellers van het BIZ-rapport ten grondslag gelegd. Hiertoe is redengevend dat de korpschef zich op het standpunt heeft mogen stellen dat openbaarmaking van de namen van de opstellers, die als klokkenluiders kunnen worden beschouwd, kan leiden tot onevenredige benadeling van de Staat. Het is aannemelijk dat ambtenaren in de toekomst minder bereidwillig zijn om aan de bel te trekken als zij er ernstig rekening mee moeten houden dat hun naam in de openbaarheid wordt gebracht. De Staat heeft er belang bij dat ambtenaren zich vrij voelen om onregelmatigheden over het interne functioneren van een overheidsorgaan en zijn ambtenaren aan de orde te stellen. 9.1.2. Ten aanzien van de namen van ambtenaren die getuigenverklaringen hebben afgelegd, overweegt de Afdeling als volgt.
Zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen, kan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking van namen van ambtenaren verzetten. De betrokken ambtenaren hebben hun verklaringen afgelegd in het kader van een onderzoek naar het functioneren van collega’s. Dit maakt de verklaringen in belangrijke mate persoonlijk van aard. Gelet hierop heeft de korpschef in redelijkheid aan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren een doorslaggevend gewicht kunnen toekennen. Hij heeft openbaarmaking van hun namen dan ook op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob mogen weigeren.
Het is voorts aannemelijk dat ambtenaren in de toekomst minder bereidwillig zijn om aan een onderzoek als neergelegd in het BIZ-rapport mee te werken of terughoudender zijn in hun verklaringen. De Staat is erbij gebaat dat ambtenaren zo vrijelijk mogelijk verklaren bij een onderzoek als dit, waarbij verklaringen worden afgelegd door een beperkte groep reeds uit dien hoofde te identificeren personen over het interne functioneren van een overheidsorgaan en over elkaar. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ1879, over de weigering tot openbaarmaking van processen-verbaal van verhoren dan wel van de verklaringen uit die verhoren in het kader van een onderzoek van de Rijksrecherche en het BIZ naar het functioneren van het Tolteam. In deze uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat openbaarmaking van deze documenten kan leiden tot onevenredige benadeling van de Staat, omdat aannemelijk is dat ambtenaren en andere getuigen in de toekomst minder bereidwillig zullen zijn om aan dergelijke onderzoeken mee te werken, dan wel terughoudender zullen zijn in hun verklaringen. Gelet op het vorenstaande heeft de korpschef zich op het standpunt mogen stellen dat openbaarmaking van de namen van ambtenaren die getuigenverklaringen hebben afgelegd, kan leiden tot onevenredige benadeling van de Staat. De korpschef heeft openbaarmaking van deze namen dan ook mede op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob mogen weigeren. 9.1.3. Ten aanzien van de namen van de ambtenaren die in de verklaringen zijn genoemd, overweegt de Afdeling als volgt.
Zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen, kan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking van namen van ambtenaren verzetten. De verklaringen waarin de betrokken ambtenaren bij naam zijn genoemd, zien op het persoonlijk functioneren van deze ambtenaren als leden van het Tolteam. Openbaarmaking van de namen kan, gezien de persoonlijke strekking van de verklaringen, leiden tot persoonlijke schade van de betrokken ambtenaren. De korpschef heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van deze ambtenaren zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking van hun namen. Vergelijk de uitspraak van 14 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8748, waarin de Afdeling heeft geoordeeld over een verzoek tot openbaarmaking van documenten die zien op het persoonlijk functioneren van een ambtenaar. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het betrokken bestuursorgaan aan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaar een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen dan aan het belang van openbaarmaking van deze documenten, omdat openbaarmaking kan leiden tot persoonlijke schade voor deze ambtenaar. 9.1.4. Ten aanzien van de namen van de ambtenaren die in de bevindingen van de opstellers zijn genoemd, overweegt de Afdeling als volgt.
Het BIZ-rapport bestaat hoofzakelijk uit analyses van de opstellers van processen-verbaal van bevindingen, processen-verbaal van verhoren en getuigenverklaringen van betrokken ambtenaren. Als de hierin genoemde namen van ambtenaren openbaar worden gemaakt, zijn de namen van de ambtenaren die de verklaringen hebben afgelegd en de namen van de ambtenaren die in de verklaringen worden genoemd, te herleiden. Gelet op hetgeen hiervoor onder 9.1.2 en 9.1.3 is overwogen, heeft de korpschef zich op het standpunt mogen stellen dat aan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren een doorslaggevend gewicht toekomt en openbaarmaking van de in de bevindingen genoemde namen kan leiden tot onevenredige benadeling van de Staat. De korpschef heeft openbaarmaking van de in de bevindingen genoemde namen dan ook op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob mogen weigeren.
9.2. In de tweede plaats gaat het om de namen van verdachten in de strafzaak van de vuurwerkramp en de naam van de raadsvrouwe van één van de verdachten.
9.2.1. Ten aanzien van de namen van de verdachten overweegt de Afdeling dat de korpschef zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking van deze namen verzet, nu openbaarmaking van hun namen kan leiden tot persoonlijke schade. De korpschef heeft openbaarmaking van deze namen dan ook op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob mogen weigeren.
9.2.2. Ten aanzien van de naam van de raadsvrouwe van één van de verdachten overweegt de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 7 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3226, dat slechts in beperkte mate een beroep kan worden gedaan op de persoonlijke levenssfeer indien het gaat om gegevens van personen die betrekking hebben op hun beroepsmatig functioneren. De naam van de raadsvrouwe wordt enkele keren genoemd bij de weergaven van de getuigenverhoren door de rechter-commissaris in het BIZ-rapport. De raadsvrouwe was aanwezig bij deze verhoren en heeft daar vragen aan de getuigen gesteld. Haar naam is dan ook genoemd in het kader van haar beroepsmatig functioneren. Gelet hierop heeft de korpschef zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de raadsvrouwe een doorslaggevend gewicht toekomt. De korpschef heeft openbaarmaking van de naam van de raadsvrouwe dan ook ten onrechte geweigerd met een beroep op de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. 9.3. De Afdeling heeft voorts met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de niet openbaar gemaakte gegevens in de bijlagen 11 en 12. Deze bijlagen zijn twee processen-verbaal van verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris. De niet openbaar gemaakte gegevens betreffen de naam en geboortedatum van de verdachte, de naam van de raadsvrouwe, de namen en geboortedata van de getuigen en de namen van de ambtenaren waarover is verklaard.
9.3.1. Ten aanzien van de naam en geboortedatum van de verdachte overweegt de Afdeling dat de korpschef zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking van deze gegevens verzet. Zoals hiervoor onder 9.2.1 is overwogen kan openbaarmaking van de naam van een verdachte leiden tot persoonlijke schade voor deze verdachte. De geboortedatum is met behulp van reeds openbaar gemaakte gegevens tot de naam van de verdachte te herleiden. De korpschef heeft openbaarmaking van deze gegevens op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob mogen weigeren.
9.3.2. Ten aanzien van de namen van de getuigen verwijst de Afdeling naar hetgeen zij hiervoor onder 9.1.2 heeft overwogen, omdat het hier ook gaat om namen van ambtenaren die verklaringen hebben afgelegd in het kader van een onderzoek naar het functioneren van collega’s van het Tolteam. Gelet op hetgeen onder 9.1.2 is overwogen heeft de korpschef zich op het standpunt mogen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren zwaarder weegt dan het belang bij openbaarmaking van hun namen en dat openbaarmaking van hun namen kan leiden tot onevenredige benadeling van de Staat. De korpschef heeft openbaarmaking van deze namen dan ook op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob mogen weigeren. Hetzelfde geldt voor de geboortedatum, aangezien de geboortedatum met behulp van reeds openbaar gemaakte gegevens tot de naam van de getuige is te herleiden.
9.3.3. Ten aanzien van de namen van de ambtenaren waarover is verklaard, verwijst de Afdeling naar hetgeen zij hiervoor onder 9.1.3 heeft overwogen. Evenals in de daar bedoelde verklaringen zien de in bijlagen 11 en 12 opgenomen verklaringen, waarin de namen zijn genoemd, op het persoonlijk functioneren van de betrokken ambtenaren als leden van het Tolteam. Openbaarmaking van deze namen kan, gezien de persoonlijke strekking van de verklaringen, leiden tot persoonlijke schade van de betrokken ambtenaren. De korpschef heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van deze ambtenaren zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking van hun namen. Hij heeft openbaarmaking op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob mogen weigeren.
9.3.4. Ten aanzien van de naam van de raadsvrouwe verwijst de Afdeling naar hetgeen zij hiervoor, onder 9.2.2 heeft overwogen. Ook in de bijlagen 11 en 12 wordt de naam van de raadsvrouwe genoemd in het kader van haar beroepsmatig functioneren. Gelet hierop heeft de korpschef zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de raadsvrouwe een doorslaggevend gewicht toekomt. De korpschef heeft openbaarmaking van haar naam dan ook ten onrechte geweigerd met een beroep op de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
10. Gelet op hetgeen hiervoor onder 9.2.2 en 9.3.4 is overwogen, is het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 11 juli 2016 gegrond. Het besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij is geweigerd de naam van de raadsvrouwe van de verdachte openbaar te maken. Nu niet is gebleken dat een andere weigeringsgrond van de Wob aan openbaarmaking van de naam van de raadsvrouwe in de weg staat, ziet de Afdeling aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat de minister deze naam alsnog openbaar moet maken. Zij zal verder bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd.
11. De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de korpschef van politie gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 mei 2016 in zaak nr. 15/1795, voor zover:
- de korpschef van politie daarbij is gelast om het rapport van het Bureau Interne Zaken Politiekorps Gelderland van 25 augustus 2004 binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van de uitspraak alsnog openbaar te maken;
- de korpschef van politie daarbij is opgedragen om binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [wederpartij] wat betreft de bijlagen van het rapport met nummers 2, 6 t/m 10, 13 (gedeeltelijk) en 17 (gedeeltelijk).
III. verklaart het van rechtswege ontstane beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 11 juli 2016, kenmerk KNP 15000124, gegrond;
IV. vernietigt het onder III genoemde besluit, voor zover daarbij is geweigerd om de naam van de raadsvrouwe van de verdachte, genoemd in het rapport van het Bureau Interne Zaken Politiekorps Gelderland van 25 augustus 2004 en bijlagen 11 en 12 bij dit rapport, openbaar te maken.
V. bepaalt dat de korpschef van politie de onder IV. bedoelde naam binnen vier weken na verzending van deze uitspraak openbaar maakt;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd;
VII. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Slump w.g. Binnema
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2017