201603597/1/A1.
Datum uitspraak: 12 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te Den Haag,
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Den Haag,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2016 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s), onder meer op de locatie 79-15B ter hoogte van de Weissenbruchstraat 277 en 279.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2017, waar [appellanten sub 1] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. van der Helm en R. van Coevorden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft bij het bestreden besluit onder meer de locatie ter hoogte van de Weissenbruchstraat 277 en 279 (locatie 79-15B) aangewezen voor het plaatsen van ORAC’s. Die ORAC’s waren aanvankelijk gepland op een andere locatie ter hoogte van de Weissenbruchstraat 269 en 267 (locatie 79-15A). Het college heeft bij het bestreden besluit afgezien van die locatie en besloten om de ORAC’s in plaats daarvan te plaatsen op locatie 79-15B. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich niet verenigen met de aanwijzing van die locatie.
2. Bij de keuze van een locatie voor ondergrondse afvalcontainers dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het beleidsruimte. De Afdeling toetst de keuze van het college terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.
3. Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn "Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval" met kenmerk RIS 160943, gehanteerd. De randvoorwaarden houden in:
"- Loopafstand: de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.
- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.
- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!).
- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM masten en bovenleidingen (kosten!).
- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.
- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."
4. [appellant sub 2] betoogt dat het college locatie 79-15B in redelijkheid niet kon aanwijzen, omdat het aanbieden van huishoudelijk restafval in minicontainers de voorkeur geniet boven het inzamelen van het afval door middel van ORAC’s. [appellant sub 2] stelt dat ter plaatse door het gebruik van minicontainers een schone leefomgeving is ontstaan en dat het daarom niet nodig is om in plaats daarvan ORAC’s te gaan gebruiken voor de inzameling van het afval. Verder voert [appellant sub 2] aan dat het gebruik van minicontainers voor de inzameling van het afval als voordelen heeft dat bewoners minder ver hoeven te lopen als ze hun afval willen deponeren en dat er geen schaarse parkeerplaatsen verloren gaan. Volgens [appellant sub 2] gaan er wel parkeerplaatsen verloren wanneer op locatie 79-15B ORAC’s worden geplaatst.
4.1. In het belang van een doelmatige verwijdering van het huishoudelijk afval is besloten dat in wijk 79, waar de ORAC’s zijn gepland, de inzameling zal plaatsvinden door middel van ORAC’s. Het college heeft uiteengezet dat in verband met een efficiënte inzameling per wijk het afval slechts volgens één methode wordt ingezameld, te weten met gebruikmaking van minicontainers dan wel huisvuilzakken of ORAC’s. Het college heeft ter zitting verklaard dat in de regel voor de plaatsing van ORAC’s wordt gekozen tenzij er zwaarwegende redenen zijn om voor een andere inzamelingsmethode te kiezen. Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen om de inzameling van het huishoudelijk afval voor de bewoners, die volgens het college zijn aangewezen op locatie 79-15B, te laten plaatsvinden door middel van ORAC’s.
Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat het college locatie 79-15B in redelijkheid niet kon aanwijzen, nu bij plaatsing van de ORAC’s op die locatie parkeerplaatsen verloren gaan, overweegt de Afdeling het volgende. Het college heeft in de Nota van Antwoord, die deel uitmaakt van het bestreden besluit, toegelicht dat de parkeerdruk op wijkniveau wordt beoordeeld en dat de parkeerdruk in wijk 79, waar de ORAC’s zijn gepland, na de plaatsing ervan niet zal stijgen boven de norm van 90%, in welk geval het college geen parkeerprobleem aanwezig acht. Dat het college in dit verband beleid hanteert waarbij het aanvaardbaar wordt geacht dat bij een parkeerdruk, die op wijkniveau lager is dan 90%, de parkeerdruk in één of meer gedeelten van de betreffende wijk hoger is dan 90%, acht de Afdeling niet onredelijk. Gelet op het vorenstaande heeft het college in de stelling dat plaatsing van de ORAC’s op locatie 79-15B leidt tot verlies van parkeerplaatsen in redelijkheid geen aanleiding hoeven te vinden om af te zien van aanwijzing van die locatie.
Het betoog faalt.
5. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het college locatie 79-15B in redelijkheid niet kon aanwijzen, nu deze zich volgens hen op korte afstand van ramen in de voorgevels van hun appartementen bevindt en onder de bijbehorende balkons. Zij stellen in dit verband dat de afstand van locatie 79-15B tot aan die ramen en balkons hemelsbreed niet meer dan enkele meters bedraagt. Zij betogen dat daarom niet wordt voldaan aan de richtlijnen van de Koninklijke Vereniging voor Afval- en Reinigingsmanagement (hierna: NVRD). Zij stellen daarnaast dat niet wordt voldaan aan de in de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 november 2011 (ECLI:NL:RBZLY:2011:BU4878; www.rechtspraak.nl) vermelde vereisten, waarbij zij verwijzen naar een citaat waarin onder meer is vermeld dat hinder voor omwonenden moet worden voorkomen. Zij vrezen voor zwerfafval rond de ORAC’s, geluidhinder, geurhinder en voor overlast van ongedierte. 5.1. Het college heeft aangevoerd dat bij plaatsing van ORAC's altijd rekening wordt gehouden met een minimale afstand van 1,50 m tussen gevel en ORAC’s en dat aangezien ORAC's veelal in de parkeervakken of stroken geplaatst zijn, deze doorgaans niet dichter bij de huizen staan dan geparkeerde auto's.
Ten aanzien van de vrees voor zwerfafval heeft het college naar voren gebracht dat de ORAC's twee maal per week worden geleegd en dat indien melding wordt gemaakt van zwerfafval, dit zal worden verwijderd. Volgens het college treedt het op tegen bewoners die hun afval niet correct in ORAC's deponeren. De ervaring leert dat straten na plaatsing van ORAC's doorgaans schoner zijn dan voordien het geval was, aldus het college.
Ten aanzien van de vrees voor geluidhinder heeft het college aangevoerd dat de ORAC's zijn voorzien van een dubbelschalige trommel met rubberen dempers. Het in de ORAC’s plaatsen van een huisvuilzak veroorzaakt volgens het college daarom niet of nauwelijks geluidhinder. Voorts vindt volgens het college het legen van de ORAC's doorgaans niet plaats op andere momenten dan op werkdagen tussen 07.00 uur en 22.00 uur en duurt dit ongeveer 5 tot 10 minuten.
Ten aanzien van de vrees voor geurhinder heeft het college aangevoerd dat de gemeente nauwelijks klachten over stankoverlast ontvangt. De reden die het college hiervoor geeft is dat de ORAC’s grotendeels onder de grond worden geplaatst en twee halve schalen hebben die tegen elkaar indraaien. Daardoor wordt volgens het college de stankhinder tot een minimum beperkt. Tevens wordt daardoor volgens het college overlast als gevolg van ongedierte voorkomen, omdat dat vanwege de constructie van de ORAC’s niet bij het huisvuil kan komen. Daarnaast worden de ORAC’s twee keer per week geleegd en twee keer per jaar van binnen en buiten grondig gereinigd, aldus het college.
5.2. Er bestaat geen rechtsregel op grond waarvan het college rekening had moeten houden met richtlijnen van de NVRD. Het college hoefde daaraan dan ook niet te toetsen. Verder ziet de door [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] aangehaalde uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad op een zaak waarin het ‘Projectplan ondergrondse containers voor restafval’ van de gemeente Deventer van toepassing was. In bijlage 1 van dit plan was als plaatsingscriterium voor de plaatsing van ORAC’s opgenomen dat hinder voor omwonenden moet worden voorkomen. Dit projectplan geldt echter niet voor Den Haag, zodat de verwijzing naar die uitspraak reeds daarom niet kan leiden tot het beoogde doel.
Verder geeft hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat de afstand tussen locatie 79-15B en de dichtstbijzijnde gevel kleiner is dan 1,50 m en dat derhalve niet wordt voldaan aan de minimale afstand die het college aanhoudt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben gesteld dat de afstand tussen locatie 79-15B en de dichtstbijzijnde gevel niet meer bedraagt dan enkele meters.
De Afdeling ziet voorts geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen het college met betrekking tot de verschillende vormen van hinder naar voren heeft gebracht. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de door hen gestelde nadelige gevolgen van de ORAC's dicht bij hun appartementen, welke hiervoor zijn weergegeven, in dit geval niettemin zo groot zijn, dat het college niet in redelijkheid tot aanwijzing van de locatie kon overgaan. Voor zover [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] eerst ter zitting nog hebben aangevoerd dat die locatie ongeschikt is voor de plaatsing van ORAC’s, vanwege de ligging nabij een tandartsenpraktijk, hebben zij dat niet aannemelijk gemaakt.
Het betoog faalt.
6. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat de plaatsing van de ORAC’s op locatie 79-15B tot waardevermindering van hun appartementen zal gaan leiden.
6.1. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van hun appartementen als gevolg van de plaatsing van de ORAC’s zal gaan dalen. De enkele stelling dat die appartementen in waarde zullen dalen, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid locatie 79-15B heeft kunnen aanwijzen. Dit laat onverlet dat [appellanten sub 1] en [appellant sub 2], indien zij stellen dat zij schade leiden die niet voor hun rekening dient te komen, verzoeken tot schadevergoeding tot het college kunnen richten.
Het betoog faalt.
7. [appellant sub 2] betoogt dat het college locatie 79-15B niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen, omdat locatie 79-15A, waar de ORAC’s aanvankelijk waren gepland, geschikter is. Daartoe stelt [appellant sub 2] dat de loopafstand naar locatie 79-15B, voor de bewoners die zijn aangewezen op die locatie, groter is dan de loopafstand naar locatie 79-15A.
7.1. Het college heeft naar voren gebracht dat locatie 79-15B de voorkeur verdient boven locatie 79-15A, omdat ORAC’s daar minder belemmerend zullen zijn voor het uitzicht dan op locatie 79-15A. Hiertoe heeft het college aangevoerd dat locatie 79-15B tegenover een blinde muur is gelegen. Ter zitting is vast komen te staan dat het college dit met juistheid heeft gesteld. Verder is daar vast komen te staan dat de loopafstand tot locatie 79-15B iets groter is dan tot locatie 79-15A. Die enkele omstandigheid geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid locatie 79-15B geschikter heeft kunnen achten voor de plaatsing van de ORAC’s vanwege de omstandigheid dat ORAC’s daar gelet op de ligging tegenover een blinde muur minder belemmerend zullen zijn voor het uitzicht dan ORAC’s op locatie 79-15A.
Het betoog faalt.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Michiels w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2017
402.