201500202/5/R6.
Datum uitspraak: 19 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Elst, gemeente Overbetuwe,
en
1. de raad van de gemeente Overbetuwe,
2. het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe,
verweerders.
Procesverloop
Bij uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak van 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3465, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 12 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van 22 april 2016 tot verlening van een omgevingsvergunning te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. Bij brief van 9 januari 2017 heeft het college verzocht de in de tussenuitspraak van 28 december 2016 bepaalde termijn te verlengen tot en met 26 april 2017. Bij beschikking van 13 februari 2017 heeft de Afdeling deze termijn verlengd tot en met 26 april 2017.
Bij besluit van 20 april 2017 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor een aantal activiteiten op de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Elst.
[appellant] heeft over de wijze waarop het gebrek is hersteld geen zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Tegen het besluit van 20 april 2017 hebben [belanghebbenden] beroep ingesteld. De behandeling van dat beroep wordt voortgezet onder het zaak nr. 201500202/7/R6.
Overwegingen
Het besluit van 22 april 2016
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 28 december 2016 overwogen dat het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning van 22 april 2016 in strijd met artikel 26, tweede lid, van de Erfgoedverordening 2016 is genomen. Het beroep van [appellant] tegen dat besluit is gegrond. Het besluit van 22 april 2016 dient wegens strijd met artikel 26, tweede lid, van de Erfgoedverordening 2016 te worden vernietigd.
2. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om het genoemde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Het besluit van 20 april 2017
3. Bij besluit van 20 april 2017 heeft het college opnieuw een omgevingsvergunning verleend voor een aantal activiteiten op het perceel [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Elst. De raad heeft op 11 april 2017 de Erfgoedverordening gemeente Overbetuwe 2017 vastgesteld.
4. Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben".
Op grond van deze bepaling heeft het beroep van [appellant] van rechtswege mede betrekking op het besluit van 20 april 2017 tot vervanging van het besluit van 22 april 2016.
5. [appellant] heeft naar aanleiding van het besluit van 20 april 2017 geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant] geen bezwaren heeft tegen het besluit van 20 april 2017. Het van rechtswege ontstane beroep is ongegrond.
6. Ter voorlichting aan partijen merkt de Afdeling het volgende op. Nu het beroep van [appellant] tegen het besluit van 20 april 2017 ongegrond is, vervalt ingevolge artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c van de Awb de bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:884, getroffen voorlopige voorziening. De Afdeling attendeert partijen er op dat het besluit van 20 april 2017 met deze uitspraak evenwel niet onherroepelijk wordt, nu hiertegen nog het beroep van [belanghebbenden] aanhangig is.
Proceskosten
7. De raad en het college worden op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant], voor zover dit is gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe van 22 april 2016 tot verlening van een omgevingsvergunning, gegrond;
II. vernietigt dat besluit van 22 april 2016;
III. verklaart het beroep van [appellant], voor zover dit is gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 20 april 2017 tot verlening van een omgevingsvergunning, ongegrond;
IV. veroordeelt de raad en het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.778,01 (zegge: zeventienhonderdachtenzeventig euro en één cent), waarvan een bedrag van € 1.732,50 (zegge: zeventienhonderdtweeëndertig euro en vijftig cent) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de bestuursorganen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan;
V. gelast dat de raad en het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe aan [appellant A] en [appellante B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoeden, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de bestuursorganen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Poppelaars, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2017
780.