201609827/1/A2.
Datum uitspraak: 26 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 november 2016 in zaak nr. 16/5343 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014 opnieuw berekend en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 16 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013 definitief berekend en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 5 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] tegen de besluiten van 6 februari 2015 en 16 oktober 2015 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij besluit van 19 oktober 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 5 juli 2016 gedeeltelijk herzien en [appellante] voor de periode mei tot en met december 2013 kinderopvangtoeslag toegekend.
Bij uitspraak van 21 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 5 juli 2016 ingestelde beroep ongegrond verklaard en het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 19 oktober 2016 niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.A. van Gemeren, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft voor de jaren 2013 en 2014 kinderopvangtoeslag aangevraagd voor de opvang van haar zoon via gastouderbureaus [gastouderbureau A] (januari tot en met april 2013) en [gastouderbureau B] (mei tot en met december 2013 en geheel 2014).
Bij besluit van 28 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] voor het jaar 2013 een voorschot kinderopvangtoeslag van € 9.584,00 toegekend. Bij besluit van 21 oktober 2014 heeft de dienst haar voor het jaar 2014 een voorschot kinderopvangtoeslag van € 7.987,00 toegekend. De latere nihilstellingen hebben tot gevolg dat [appellante] de te veel ontvangen bedragen, vermeerderd met rente, dient terug te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Geschil en oordeel van de rechtbank
2. Aangezien de nihilstelling voor de periode mei tot en met december 2013 bij het besluit van 19 oktober 2016 is herzien, beperkt het geschil zich tot de nihilstellingen voor de periode januari tot en met april 2013 en het jaar 2014.
3. Aan die nihilstellingen heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat niet duidelijk is wat de hoogte is van de kosten voor kinderopvang in de periode januari tot en met april 2013 en dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten voor de kinderopvang in het jaar 2014 heeft voldaan.
4. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op die standpunten heeft gesteld. Volgens de rechtbank is [appellante] daarom het gehele bedrag van de terugvorderingen verschuldigd. Dat zij een deel van de kosten voor opvang in 2014 wel heeft betaald, betekent niet dat zij aanspraak kan maken op een naar evenredigheid lagere toeslag. Kwijtschelding of matiging van de verschuldigde bedragen is evenmin mogelijk, aldus de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5. [appellante] betoogt dat haar zoon daadwerkelijk opvang heeft genoten bij een gastouder en dat zij daarvoor kosten heeft gemaakt. Volgens haar is derhalve voldaan aan de voorwaarden om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen. Zij heeft bij de gastouderbureaus nadere specificaties over de opvang opgevraagd, maar niet ontvangen.
[appellante] betoogt verder dat de terugvorderingen disproportioneel zijn en geen rekening houden met de bijzondere omstandigheden van haar geval. Zo is de kinderopvangtoeslag voor de periode januari tot en met april 2013 door de Belastingdienst/Toeslagen rechtstreeks overgemaakt naar [gastouderbureau A] en heeft zij de toeslag over 2014 zelf aan [gastouderbureau B] overgemaakt. Zij heeft derhalve niet meer de beschikking over die bedragen, zodat het onredelijk is dat zij die dient terug te betalen. Daarbij komt dat zij niet goed Nederlands spreekt en erop vertrouwde dat de gastouderbureaus de kinderopvang administratief correct zouden afhandelen. Doordat zij geen aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag kan zij niet langer studeren of werken, hetgeen niet alleen haar maar ook de maatschappij als geheel schaadt. De Belastingdienst/Toeslagen en de rechtbank hebben ten onrechte geen rekening gehouden met deze omstandigheden, aldus [appellante].
Beoordelingskader
5.1. Uit artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, volgt dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag dient daartoe een deugdelijke administratie bij te houden en stukken over te leggen waaruit kan worden afgeleid wat de hoogte van de gemaakte kosten is waarvoor toeslag kan worden verstrekt en dat die kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien de belanghebbende niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Indien een deel van de kosten aantoonbaar is voldaan, kan geen aanspraak worden gemaakt op een evenredig lager voorschot of lagere tegemoetkoming. 5.3. In artikel 26 van de Awir is dwingendrechtelijk bepaald dat indien een herziening of een verrekening leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien dan wel de terugvordering kan matigen. Dit betekent dat een belangenafweging bij de terugvordering als zodanig niet aan de orde is. De Awir voorziet evenmin in de mogelijkheid om een hardheidsclausule toe te passen op de terugvordering van eerder verleende voorschotten.
Het jaar 2013
5.4. Zoals ook de rechtbank heeft vastgesteld, heeft [appellante] voor de periode januari tot en met april 2013 alleen drie facturen overgelegd over de maand februari, met verschillende data. De rechtbank heeft terecht overwogen dat daarmee niet is aangetoond wat de hoogte is van de kosten voor kinderopvang in de periode januari tot en met april 2013. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.1 is overwogen, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] reeds daarom geen recht heeft op kinderopvangtoeslag voor die periode.
De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat het de verantwoordelijkheid is van [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, een deugdelijke administratie bij te houden. Dat [appellante], naar zij stelt, de benodigde stukken niet heeft kunnen overleggen door nalatigheid van [gastouderbureau A], heeft de rechtbank daarom terecht voor haar rekening gelaten. Ook de omstandigheid dat [appellante] niet goed Nederlands spreekt en de regelgeving inzake kinderopvangtoeslag voor haar complex is, ontslaat haar niet van voornoemde verantwoordelijkheid.
5.5. Gelet op het voorgaande en hetgeen hiervoor is overwogen onder 5.3 is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen is gehouden de te veel aan [appellante] verleende voorschotten voor de periode januari tot en met april 2013 terug te vorderen. In dat verband heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de omstandigheid dat de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten op het bankrekeningnummer van [gastouderbureau A] heeft uitbetaald - waar [appellante] overigens zelf om heeft verzocht in de aanvraag - er niet aan af doet dat het door [appellante] aangevraagde en aan haar toegekende voorschotten zijn. Nu zij achteraf bezien geen recht heeft op die voorschotten, is zij dan ook degene die deze moet terugbetalen. Indien zij door de terugvordering in financiële problemen raakt, kan zij de Belastingdienst/Toeslagen verzoeken om een betalingsregeling.
5.6. De betogen falen.
Het jaar 2014
5.7. Zoals ook de rechtbank heeft vastgesteld, heeft [appellante] voor het jaar 2014 twaalf facturen van [gastouderbureau B] overgelegd waaruit blijkt dat het totale bedrag van kosten voor kinderopvang dat jaar € 7.539,48 bedraagt. Uit de door [appellante] overgelegde afschriften van haar bankrekening blijkt dat zij in 2014 in totaal € 5.402,00 heeft betaald aan [gastouderbureau B]. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij het volledige bedrag aan kosten heeft betaald. Gelet hierop en hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen, heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht bepaald dat [appellante] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014, ook niet op een naar evenredigheid lagere toeslag.
5.8. Ten aanzien van de terugvordering van de reeds uitbetaalde voorschotten voor het jaar 2014 wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 5.3 en 5.5 is overwogen. Daaruit volgt dat [appellante] het bedrag van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014 in zijn geheel is verschuldigd.
5.9. De betogen falen.
Eindoordeel
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd voor zover aangevallen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Pans w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2017
611.