201606937/1/A1.
Datum uitspraak: 2 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Druten,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Druten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2016 heeft het college locaties aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse containers voor de inzameling van restafval in Druten.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2017, waar [appellant] bijgestaan door zijn echtgenoot, en het college, vertegenwoordigd door H.F.J. van den Boogaard, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 23 augustus 2016 heeft het college locaties aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse containers voor de inzameling van restafval. Het besluit van 23 augustus 2016 is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De locatie aan de Ambtshuisstraat, zoals aangegeven op het bij het besluit behorende locatieplan, is gesitueerd ter hoogte van Ambtshuisstraat 9, voor de woning van [appellant]. In het ontwerp-locatieplan was op deze locatie geen ondergrondse container voorzien, maar vanwege het onverwachts aantreffen van kabels en leidingen op de in het ontwerpbesluit gekozen locatie aan de Kapellekenslaan is het locatieplan in het besluit van 23 augustus 2016 gewijzigd ten opzichte van het ontwerp.
[appellant] kan zich met dit besluit niet verenigen, omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld een zienswijze in te dienen tegen de wijziging van het ontwerp-locatieplan en hij vanuit zijn woning uitkijkt op de container waardoor zijn woonplezier zal verminderen.
Opnieuw ter inzage leggen
2. [appellant] betoogt dat hij, ten gevolge van de wijziging van het locatieplan in het besluit van 23 augustus 2016 ten opzichte van het ontwerp, ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld een zienswijze in te dienen tegen het plaatsen van de container op de locatie voor zijn woning en hij derhalve genoodzaakt is beroep in te dienen en daarvoor griffierecht te betalen.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1399, kan een bestuursorgaan tot het standpunt komen dat een besluit moet worden genomen dat afwijkt van het ontwerpbesluit. De bepalingen van afdeling 3.4 van de Awb verplichten het bestuursorgaan er niet toe om in dat geval een nieuw ontwerpbesluit ter inzage te leggen, alvorens het een definitief besluit neemt. Belanghebbenden die bezwaar hebben tegen de in een besluit ten opzichte van het ontwerpbesluit aangebrachte wijzigingen, kunnen daartegen beroep instellen. Gelet hierop bestond er voor het college geen aanleiding om in verband met de wijziging van de locatie opnieuw een ontwerpbesluit ter inzage te leggen. Het betoog faalt.
Gekozen locatie
3. [appellant] betoogt verder dat het college niet in redelijkheid tot aanwijzing van deze locatie voor de afvalcontainer heeft kunnen komen. Hij voert hiertoe aan dat hij vanuit zijn woning rechtstreeks op de container uitkijkt en dat de container is geplaatst nabij een kruising waardoor, bijvoorbeeld als gevolg van het legen van de ondergrondse container en het tijdelijk parkeren bij de ondergrondse container, de verkeerssituatie ter plaatse onveiliger zal worden. Daarnaast voert [appellant] aan dat hij vreest overlast te ondervinden van het gebruik van de container bestaande uit geluidsoverlast en het naast de container deponeren van vuilniszakken.
3.1. Het college heeft nader toegelicht dat vanuit de woning van [appellant] weliswaar zicht bestaat op het tegelplateau waar de ondergrondse container zal worden geplaatst, maar dat daarin geen reden is gezien een andere locatie aan te wijzen. Hierbij heeft het college van belang geacht dat een te plaatsen beukenhaag om de container ertoe zal leiden dat [appellant] vanuit de woning minder zicht heeft op de container en dat tussen de woning en de container twee trottoirs en een straat zijn gelegen. Wat betreft de door [appellant] gevreesde geluidsoverlast, heeft het college toegelicht dat de nieuwe containers worden voorzien van geluidsarme inwerpopeningen. Daarnaast zijn tussen de ondergrondse container en de woning van [appellant] een weg en twee trottoirs gelegen en zijn bij het college binnen de gemeente Druten geen klachten bekend over toegenomen geluidsoverlast ten gevolge van de geplaatste containers.
Met betrekking tot de vrees voor plaatsing van afval naast de container, heeft het college toegelicht dat deze ontstaan als containers vol zijn en dat het de verantwoordelijkheid is van de gemeente om te zorgen dat de omgeving van de ondergrondse container netjes blijft. Volgens het college is tijdens de eerste drie maanden dat de ondergrondse container in gebruik is genomen slechts op één dag zwerfvuil geconstateerd dat vervolgens direct is opgeruimd door de gemeente.
Verder heeft het college de verkeerssituatie ter plaatse beoordeeld en heeft het nader toegelicht in het verweerschrift dat de kruising waaraan de container zich bevindt ruim is en dat een snelheidslimiet geldt van 30 kilometer per uur. Voorts heeft het college te kennen gegeven dat het aantal huishoudens dat is aangesloten op de ondergrondse container beperkt is. Overigens heeft het college ter zitting van de Afdeling nader toegelicht dat het aantal huishoudens dat de aan de orde zijnde container zal gebruiken afneemt omdat een nieuwe container in de omgeving zal worden geplaatst.
Gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven heeft het college de aan de orde zijnde belangen in ogenschouw genomen en ziet de Afdeling in hetgeen door [appellant] is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college deze locatie, gelet op de aan de orde zijnde belangen, niet had mogen aanwijzen als een locatie voor een ondergrondse container.
Het betoog faalt.
Slot en conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2017
700.