ECLI:NL:RVS:2017:2116

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2017
Publicatiedatum
4 augustus 2017
Zaaknummer
201705074/1/V2 en 201705074/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om opheffing van een inreisverbod en voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 augustus 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening en het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had op 7 november 2016 een verzoek van een vreemdeling om het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod op te heffen afgewezen en de duur van het inreisverbod verlaagd naar vijf jaren. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 24 mei 2017 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris vernietigde voor zover het de afwijzing van de aanvraag om opheffing van het inreisverbod betrof. De rechtbank bepaalde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.H. Hekman, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling heeft de rechtsvraag over het toetsingskader en het begrip 'gevaar voor de openbare orde' behandeld en verwezen naar eerdere uitspraken van 4 juli 2017. De Afdeling concludeerde dat de grief van de staatssecretaris niet kon leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Het hoger beroep werd kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening werd afgewezen. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 990,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201705074/1/V2 en 201705074/2/V2.
Datum uitspraak: 3 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 24 mei 2017 in zaak nr. 16/28358 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2016 heeft de staatssecretaris een verzoek van de vreemdeling om het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod op te heffen afgewezen en de duur van het inreisverbod verlaagd naar vijf jaren.
Bij uitspraak van 24 mei 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover de aanvraag om opheffing van het inreisverbod is afgewezen, en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Voorts heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.H. Hekman, advocaat te Utrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag over het toetsingskader en het begrip 'gevaar voor de openbare orde' heeft de Afdeling bij uitspraken van 4 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1725 en ECLI:NL:RVS:2017:1822, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraken, waarbij de Afdeling blijft en waaraan de grief niet afdoet, vloeit voort dat de grief niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
3.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af;
III.    veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, griffier.
w.g. Van der Spoel    w.g. Bakker
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2017
393.