201702191/1/A2.
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 januari 2017 in zaak nr. 16/3159 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2016 heeft de raad een aanvraag van [appellante] om toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand door een advocaat afgewezen.
Bij besluit van 6 september 2016 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. De Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal heeft de bijstandsuitkering van [appellante] bij besluit van 2 september 2015 met ingang van 1 januari 2015 vastgesteld op de norm voor een alleenstaande ouder. Het over de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2015 teveel uitgekeerde zal van [appellante] worden teruggevorderd.
De raad heeft [appellante] bij besluit van 29 december 2015 een toevoeging verleend met het kenmerk 1HH6287 voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 2 september 2015.
Bij besluit van 16 september 2015 heeft de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal het van [appellante] terug te vorderen bedrag vastgesteld op € 1.633,39 en bepaald dat [appellante] dit bedrag binnen zes weken na de verzenddatum van het besluit dient terug te betalen.
[appellante] heeft de raad bij formulier van 2 mei 2015 verzocht een toevoeging te verlenen voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 16 september 2015. Dit verzoek heeft van de raad het kenmerk 1HN5103 gekregen.
2. De regels voor het al dan niet in aanmerking komen voor een toevoeging zijn neergelegd in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb). Daarnaast heeft de raad hiervoor beleid vastgesteld, neergelegd in zogenoemde werkinstructies.
Artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb luidt:
"Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging."
Artikel 32 luidt:
"De toevoeging geldt uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen."
In Werkinstructie Bereik is in hoofdstuk 1 (bereik algemeen) het volgende vermeld:
"Een toevoeging omvat alle werkzaamheden voor behartiging van het op de toevoeging vermelde rechtsbelang (art. 32 jo art. 24 lid 4 Wrb). Je toetst bij iedere toevoegaanvraag of de werkzaamheden vallen onder het bereik van een eerder verstrekte reguliere […] toevoeging. Als er eerder een toevoeging aan rechtzoekende is verstrekt, toets je bij een volgende aanvraag of sprake is van hetzelfde rechtsbelang (zie paragraaf 1.2). Als dit het geval is, toets je of sprake is van diversiteit van procedures (zie paragraaf 1.3)."
Er is geen sprake van verschillende procedures als beide procedures wat betreft het onderwerp van geschil en het daaraan ten grondslag liggende feitencomplex identiek of vrijwel identiek zijn."
In hoofdstuk 2 (bereik bestuursrechtelijke zaken) is het volgende vermeld:
"Uitgangspunt is dat per rechtsbelang één toevoeging wordt verstrekt. Bij meerdere beslissingen van een bestuursorgaan is niet zonder meer sprake van meerdere rechtsbelangen."
Voorbeeld meerdere rechtsbelangen:
1. Er is geconstateerd dat rechtzoekende bepaalde gegevens niet heeft doorgegeven aan de uitkeringsinstantie, bijvoorbeeld inkomsten of samenwoning. De rechtzoekende ontvangt een beschikking dat de uitkering wordt geschorst en later een beschikking dat de uitkering wordt beëindigd. Hier is sprake van één rechtsbelang. Namelijk de stopzetting van de uitkering en het recht op uitkering in de toekomst.
2. Hierna kan de rechtzoekende een beschikking krijgen dat de uitkering over de periode waarin geen recht op uitkering bestond, wordt ingetrokken en een beschikking dat de al uitbetaalde uitkering over deze periode wordt teruggevorderd. Dit kan ook bijzondere bijstand naast reguliere bijstand zijn. Hier is ook sprake van één rechtsbelang, het recht op uitkering in een periode in het verleden.
3. Naast de gevolgen voor de uitkering zelf kan ook een boete worden opgelegd. Dit is ook weer één rechtsbelang."
3. De raad heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat de aanvraag met het kenmerk 1HN5103 ziet op hetzelfde rechtsbelang als waarvoor de toevoeging met het kenmerk 1HH6287 is verleend.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat de aan het bezwaar tegen het besluit van 16 september 2015 verbonden werkzaamheden vallen onder het bereik van de bij besluit van 29 december 2015 verleende toevoeging met het kenmerk 1HH6287. De toevoeging met het kenmerk 1HH6287 is niet verleend voor het geschil over de terugvordering van verleende bijstand, maar zag slechts op de herziening van de aanspraak op bijstand. Behalve dat de aanvraag met het kenmerk 1HN5103 een andere rechtsvraag betreft, ziet die aanvraag ook op een andere procedure dan die waarvoor wel een toevoeging is verleend, aldus [appellante].
4.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3343, overweegt de Afdeling dat, gelet op de tekst van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, in geval van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen moeten worden verstrekt. Als er één rechtsbelang is, kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van behandeling van een procedure in meer dan een instantie. Het gaat derhalve om de vraag of het verzoek om een toevoeging op hetzelfde rechtsbelang ziet als een eerder verzoek. Als dat zo is, dient vervolgens te worden bezien of sprake is van behandeling van een procedure in meer dan een instantie. Het beleid van de raad is hiermee in overeenstemming. Bij toepassing daarvan dient de raad in aanmerking te nemen dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 14 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2808), naar gangbaar taalgebruik onder het begrip ‘instantie’ wordt verstaan 'aanleg' dan wel 'openbaar lichaam' of 'overheidsorgaan'. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat niet van belang is of er meer dan een procedure aanhangig is, maar of een procedure in of bij meer dan een instantie wordt behandeld. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond van haar rechtspraak op dit punt terug te komen.
4.2. De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat het besluit van 2 september 2015 ziet op de gedeeltelijke intrekking van een uitkering op grond van de Participatiewet en dat in dit besluit is aangekondigd dat het teveel uitgekeerde zal worden teruggevorderd. Het besluit van 16 september 2015 ziet op de daadwerkelijke terugvordering en de specificatie van het teveel uitgekeerde. De rechtbank heeft hieruit terecht afgeleid dat beide besluiten één rechtsbelang betreffen, namelijk de aanspraak van [appellante] op een bijstandsuitkering. De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat geen sprake is van diversiteit van procedures, omdat beide aanvragen zien op een bezwaarprocedure bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal, zodat de behandeling daarvan kan worden geacht te worden begrepen onder "behandeling in één instantie" zoals bedoeld in artikel 32 van de Wrb. Dat de procedures over de onderscheiden besluiten niet gelijktijdig bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal zijn gevoerd heeft de rechtbank terecht niet van belang geacht. De beide aanvragen van [appellante] houden nauw met elkaar verband en er is sprake van een zodanige verwevenheid tussen de te beantwoorden vragen, dat zij hetzelfde rechtsbelang betreffen en materieel op hetzelfde geschil zien. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aan het bezwaar tegen het besluit van 16 september 2015 verbonden werkzaamheden vallen onder het bereik van de verleende toevoeging met het kenmerk 1HH6287.
4.3. Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad haar niet hoefde te horen in de bezwaarfase, omdat haar bezwaar kennelijk ongegrond was. Volgens [appellante] is allerminst duidelijk dat haar standpunt onjuist is. In dit verband wijst zij erop dat de rechtbank vier bladzijden nodig heeft om tot een ongegrondverklaring van haar beroep te komen. Zou het oordeel van de rechtbank gevolgd moeten worden, dan is een hoorzitting eigenlijk nooit nodig. Het oordeel is in strijd met de bedoelingen die de wetgever had met artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb. Een belanghebbende dient ruimhartig in de gelegenheid te worden gesteld de ingebrachte bezwaren toe te lichten en aan te vullen tijdens een hoorzitting. De rechtbank heeft dit niet onderkend, aldus [appellante].
5.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het, gelet op het beleid van de raad zoals neergelegd in de werkinstructie en de rechtspraak van de Afdeling over artikel 32 van de Wrb, direct kenbaar was dat het ingediende bezwaar ongegrond zou worden verklaard. Aangezien aanstonds duidelijk was wat de uitkomst van het bezwaar zou zijn en hierover geen twijfel mogelijk was, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad heeft kunnen afzien van het horen van [appellante] in de bezwaarfase.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017
735.