201607567/1/A1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2016 heeft het college zijn beslissing om op 25 juli 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 22 september 2016 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2017, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een kartonnen doos die op 25 juli 2016 ter hoogte van de Statenlaan 47 te Den Haag naast een inzamelvoorziening is aangetroffen. Omdat in of op de doos een adresdrager is aangetroffen met de naam- en adresgegevens van [appellant], gaat het college ervan uit dat de doos van hem afkomstig is en dat hij deze daar in strijd met de Afvalstoffenverordening heeft achtergelaten.
2. [appellant] stelt dat hij de doos op correcte wijze in de papiercontainer aan de Houtzagerssingel, de straat waaraan zijn woning is gelegen, heeft gedeponeerd. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij een verklaring van zijn echtgenote overgelegd. Het college had hem dan ook niet als overtreder mogen aanmerken en heeft hem ten onrechte gestraft voor een feit dat hij niet heeft begaan, aldus [appellant].
2.1. Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:523) zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie een aangetroffen afvalstof kan worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden. 2.2. Vaststaat dat de doos op 25 juli 2016 ter hoogte van de Statenlaan 47 naast een inzamelvoorziening is aangetroffen en dat deze derhalve in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling was aangeboden. Deze doos kan tot [appellant] worden herleid, nu daarop of daarin zijn naam- en adresgegevens zijn aangetroffen. Dit betekent dat het college mag aannemen dat [appellant] de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden. Dit is een bewijsvermoeden.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die de doos onjuist ter inzameling heeft aangeboden. De enkele stelling van [appellant] dat hij de doos op correcte wijze in een papiercontainer aan de Houtzagerssingel heeft gedeponeerd en de verklaring van zijn echtgenote dat zij heeft gezien dat [appellant] met de doos richting die papiercontainer is gelopen en dat hij enkele minuten later zonder doos thuiskwam, zijn onvoldoende objectief om enkel op grond daarvan niet van het hiervoor weergegeven bewijsvermoeden uit te gaan.
Nu het college hier derhalve mocht uitgaan van dit bewijsvermoeden, kan het betoog van [appellant] dat het college nog nader onderzoek had moeten verrichten en onvoldoende aan waarheidsvinding heeft gedaan niet slagen. Anders dan [appellant] betoogt, behoeft het college niet onomstotelijk te bewijzen dat [appellant] de doos op onjuiste wijze ter inzameling heeft aangeboden. Daarbij merkt de Afdeling op dat het hier niet gaat om een punitieve sanctie maar om het verhalen van een gedeelte van de daadwerkelijk gemaakte kosten voor het verwijderen van de doos.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Troostwijk
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2017
462-842.