ECLI:NL:RVS:2017:2251

Raad van State

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
23 augustus 2017
Zaaknummer
201606430/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorg- en huurtoeslag van appellante over het jaar 2013

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond heeft verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 16 oktober 2015 de zorgtoeslag en huurtoeslag van [appellante] over het jaar 2013 vastgesteld op nihil en de eerder uitbetaalde voorschotten teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst zich terecht had gebaseerd op informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verblijfsrechtelijke status van [appellante].

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 januari 2017 behandeld. [appellante] voerde aan dat zij niet tijdig was geïnformeerd over de mogelijkheid om haar verblijfsvergunning te wijzigen, wat zou hebben geleid tot een rechtmatig verblijf en daarmee recht op zorg- en huurtoeslag. De Belastingdienst stelde echter dat [appellante] in het berekeningsjaar 2013 geen rechtmatig verblijf had, wat volgens de wet een vereiste is voor het verkrijgen van deze toeslagen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag en huurtoeslag van [appellante] over het jaar 2013 terecht op nihil had vastgesteld. De terugvordering van de eerder uitbetaalde voorschotten werd eveneens gerechtvaardigd geacht. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond was en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201606430/1/A2.
Datum uitspraak: 23 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 juli 2016 in zaak nr. 16/1152 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag en huurtoeslag van [appellante] over het jaar 2013 - definitief - vastgesteld op nihil en de aan haar uitbetaalde voorschotten zorgtoeslag en huurtoeslag ten bedrage van € 1.114,00, respectievelijk € 3.558,00, teruggevorderd.
Bij besluit van 22 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. C.J. Forder, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het geschil gaat over het recht van [appellante] op zorg- en huurtoeslag over het berekeningsjaar 2013. Huurtoeslag en zorgtoeslag zijn tegemoetkomingen als bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir).
2.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen
3.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft bepaald dat [appellante] over berekeningsjaar 2013 geen recht heeft op zorg- en huurtoeslag, gelet op haar verblijfsrechtelijke status in dat jaar. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich in dit verband gebaseerd op gegevens die hij heeft ontvangen van de onder de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
Verblijfsrechtelijke situatie
4.    De staatssecretaris heeft [appellante] op 4 november 2010 aangemerkt als slachtoffer van mensenhandel en haar een verblijfsvergunning regulier verleend onder de beperking "als genoemd in de Vreemdelingencirculaire, B9" met ingang van 28 oktober 2010 en geldig tot 28 oktober 2011.
Op 5 juli 2011 heeft [appellante] bij de staatssecretaris een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de aan haar verleende verblijfsvergunning ingediend. Bij besluit van de staatssecretaris van 12 december 2011 is de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning verlengd tot 1 november 2011. Het daartegen op 5 januari 2012 gemaakte bezwaar is bij besluit van de staatssecretaris van 6 maart 2012 ongegrond verklaard.
Op 28 december 2011 heeft [appellante] een aanvraag om wijziging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "als genoemd in de Vreemdelingencirculaire, B9" in de beperking "voortgezet verblijf" ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van de staatssecretaris van 6 maart 2012 afgewezen. Het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar is bij besluit van de staatssecretaris van 2 november 2012 ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is door de rechtbank Den Haag bij uitspraak van 18 juli 2013 gegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris op 15 augustus 2013 hoger beroep ingesteld. De Afdeling heeft bij uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1574, het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank van 18 juli 2013 vernietigd. Het beroep van [appellante] tegen het besluit van 2 november 2012 is door de Afdeling alsnog ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen, zich baserende op informatie van de IND, gesteld dat op grond van het besluit van 12 december 2011 [appellante] rechtmatig verblijf had tot 1 november 2011 en dat de aanvraag van 28 december 2011 niet tijdig is gedaan. Verder had [appellante] in de periode van 1 (lees: 2) november 2012 tot 15 augustus 2013 volgens die informatie geen rechtmatig verblijf. Als gevolg hiervan is geen sprake van aansluitend rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Awir, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
Oordeel van de rechtbank
5.    De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht heeft gebaseerd op de van de IND verkregen informatie over het verblijfsrecht van [appellante] en dat zij geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van die informatie ziet. Het door [appellante] gedane beroep op de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:969, kan haar niet baten, omdat haar geval niet vergelijkbaar is met de situatie die in die uitspraak aan de orde was, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
6.    [appellante] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat zij niet in de gelegenheid was om haar aanvraag om een verblijfsvergunning met de beperking "voortgezet verblijf" in te dienen vóórdat de verblijfsvergunning met de beperking als bedoeld in hoofdstuk B9 (thans: B8/3) van de Vreemdelingencirculaire 2000 zou verlopen. Zij brengt naar voren dat - anders dan gebruikelijk - in dit soort situaties de IND haar niet tijdig heeft geïnformeerd dat zij een aanvraag kon indienen om het doel van de verblijfsvergunning te wijzigen in voortgezet verblijf. Volgens [appellante] wordt haar het ontstane verblijfsgat in de periode van 1 november 2011 tot 28 december 2011 ten onrechte tegengeworpen bij de beoordeling van het recht op toeslagen. Zij betoogt dat in haar geval sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Awir, zodat zij haar aanspraak op zorg- en huurtoeslag ten onrechte niet heeft behouden.
6.1.    Zorg- en huurtoeslag vallen onder de reikwijdte van de artikelen 10 en 11 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) en artikel 9 van de Awir, zodat die bepalingen op de toekenning daarvan van toepassing zijn. Dit betekent dat rechtmatig verblijf van een aanvrager van zorg- en huurtoeslag een vereiste is om voor die toeslag in aanmerking te komen.
In artikel 9, eerste lid, van de Awir is in aanvulling op artikel 11 van de Vw 2000 bepaald dat een vreemdeling een aanspraak behoudt op een tegemoetkoming tijdens een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vw 2000, als dat verblijf aansluitend is op een eerder rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vw 2000.
6.2.    De aan [appellante] verleende verblijfsvergunning zag op de periode van 28 oktober 2010 tot 1 november 2011. Zij hield in die periode verblijf op grond van onderdeel a van artikel 8 van de Vw 2000. Niet in geschil is dat zij niet eerder dan per 21 augustus 2015 weer rechtmatig verblijf houdt op een van de gronden van artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vw 2000.
In deze zaak gaat het om het recht op zorg- en huurtoeslag over het berekeningsjaar 2013. Uit het voorgaande volgt dat [appellante] in dit jaar geen rechtmatig verblijf hield op een van de gronden van artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vw 2000.
In verband met de beoordeling of [appellante] in het berekeningsjaar 2013 met toepassing van artikel 9, eerste lid, van de Awir aanspraak kan maken op zorg- en huurtoeslag is in de eerste plaats van belang of zij op 1 januari 2013 rechtmatig verblijf hield als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vw 2000. Deze datum is gelegen in de hiervoor vermelde periode van 2 november 2012 tot 15 augustus 2013, die aanvangt na afloop van de bezwaarprocedure tegen het besluit van de staatssecretaris van 6 maart 2012 en eindigt op de datum waarop de staatssecretaris hoger beroep heeft ingesteld. De Afdeling zal hierna de verblijfrechtelijke situatie in deze periode beoordelen.
6.3.    In het geval van [appellante] gaat het om een verblijfsvergunning regulier. Nu bij of krachtens de Vw 2000 niet anders is bepaald, volgt uit artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht dat het instellen van beroep tegen het besluit op bezwaar van de staatssecretaris in zo een geval niet de werking schorst van het besluit waartegen het is gericht. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC4733. Ook is door de rechter geen beslissing genomen op grond waarvan uitzetting achterwege diende te blijven. Het door [appellante] gedane verzoek om een voorlopige voorziening is bij uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 18 juli 2013 afgewezen. Anders dan [appellante] ter zitting heeft betoogd, is in dit verband niet relevant dat de rechtbank Den Haag in de uitspraak van 18 juli 2013 het besluit van de staatssecretaris van 6 maart 2012 heeft vernietigd, reeds omdat de Afdeling in hoger beroep die uitspraak heeft vernietigd en het beroep tegen het besluit van 6 maart 2012 alsnog ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat [appellante] in de periode van 2 november 2012 tot 15 augustus 2013 geen rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vw 2000 hield. [appellante] kan daarom over het jaar 2013 geen aanspraak op zorg- en huurtoeslag ontlenen aan artikel 9, eerste lid, van de Awir. De rechtbank heeft die bepaling terecht niet van toepassing geacht.
Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over de periode van 1 november 2011 tot 28 december 2011 geen bespreking meer, omdat dit niet kan leiden tot het door haar beoogde doel.
Slotsom
7.    De slotsom is dat de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag en huurtoeslag van [appellante] over het jaar 2013 terecht heeft vastgesteld op nihil. De aan haar over dat jaar uitbetaalde voorschotten zorgtoeslag en huurtoeslag zijn eveneens terecht teruggevorderd.
8.        Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2017
710. BIJLAGE
Wettelijk kader
- Vw 2000
De relevante bepalingen uit de Vw 2000 luiden als volgt:
Artikel 8
"De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20, of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9, geen aantekening als bedoeld in artikel 45c, eerste lid, is geplaatst;
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33, of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9, de aantekening, bedoeld in artikel 45c, eerste lid, is geplaatst;
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20, 33 en 45a, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
i. gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan;
j. indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64;
k. gedurende de periode waarin de vreemdeling door Onze Minister in de gelegenheid wordt gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht;
l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;
m. indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 terwijl hij in afwachting is van de feitelijke overdracht naar een verantwoordelijke lidstaat in de zin van de Dublinverordening."
Artikel 10
"1  De vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, kan geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de bij de wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen ontheffingen of vergunningen.
[…]"
Artikel 11
"1  De aanspraken van de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft zijn in overeenstemming met de aard van het verblijf. Tenzij bij of krachtens het wettelijk voorschrift waarop de aanspraak is gegrond anders is bepaald, is daarbij het tweede lid van toepassing.
2  De vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, kan aanspraken maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen, indien hij:
a. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a, tot en met e en l;
b. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder f, g, h, en een aanspraak wordt toegekend bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, dan wel bij of krachtens een ander wettelijk voorschrift, waarin aanspraken van deze vreemdelingen zijn neergelegd;
c. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder i tot en met k, voor de aanspraken die uitdrukkelijk aan deze vreemdelingen zijn toegekend.
[…]"
- Awir
De relevante bepalingen van de Awir luiden als volgt.
Artikel 1
"1  Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
[…]"
Artikel 9
"1  Indien aan een vreemdeling tijdens een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vreemdelingenwet 2000 een tegemoetkoming is toegekend, heeft de omstandigheid dat hij aansluitend aan dit verblijf rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel g of h, van die wet niet tot gevolg dat hij daardoor zijn aanspraak verliest op eenzelfde tegemoetkoming gedurende de periode van laatstgenoemd verblijf.
[…]"