201701052/1/A2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 december 2016 in zaak nr. 16/2981 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2016 heeft de raad een verzoek van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 23 juni 2016 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.T. van Dalen, advocaat te Groningen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] exploiteerde vanaf 1 december 2011 [café] in het pand [locatie] in Amsterdam. Bij brief van 3 maart 2016 hebben de erfgenamen van de verhuurder van het pand aan [appellant] een dagvaarding tot ontbinding van de huurovereenkomst gestuurd. Hij heeft de raad gevraagd om een toevoeging voor rechtsbijstand bij verweer tegen deze dagvaarding.
2. De raad heeft de aanvraag afgewezen, omdat het verzoek betrekking heeft op een zelfstandig beroep of bedrijf en de raad in dat geval geen toevoeging verleent. Een uitzondering op deze regel wordt alleen gemaakt als voortzetting van het beroep of bedrijf afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand. Een dergelijke situatie is niet aan de orde, omdat de onderneming over voldoende vermogen beschikt om de advocaatkosten zelf te dragen en zich elders kan vestigen. Dat op een nieuwe locatie een hogere huurprijs moet worden betaald wordt niet aangemerkt als bedrijfsbedreigend, aldus de raad.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad de aanvraag terecht heeft afgewezen.
3. Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb luidt: "Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
e. het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij:
1o voorzetting van het beroep of bedrijf voorzover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand, of
2o het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij de procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed."
Volgens werkinstructie H050 van de raad, die betrekking heeft op artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb, wordt voor verweer tegen de opzegging van een huurcontract bedrijfsruimte geen toevoeging verstrekt. Het bedrijf kan zich ergens anders vestigen. Ook een hogere huurprijs op een nieuwe locatie is geen argument om een toevoeging te verstrekken. Dit wordt nooit aangemerkt als bedrijfsbedreigend. Ook voor verweer tegen de opzegging van een huurcontract bedrijfsruimte in verband met illegale activiteiten, zoals een wietplantage, wordt geen toevoeging verstrekt, aldus de werkinstructie.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2871), dat de raad de toevoeging terecht heeft geweigerd. Hij voert aan dat de Afdeling in die uitspraak de werkinstructie ten onrechte niet onredelijk heeft geacht omdat een onderneming zich elders kan vestigen. Een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst van een bedrijfspand is volgens [appellant] per definitie bedrijfsbedreigend. Uit eigen onderzoek is hem niet gebleken dat hij zich hiertegen kan verzekeren. De uitleg die de raad aan de uitzonderingsbepaling van artikel 12, tweede lid, aanhef en onderdeel e, onder 1o, van de Wrb geeft, betekent dat een rechtsbelang dat de uitoefening van een bedrijf betreft nooit bedreigend kan zijn voor de voortzetting van dat bedrijf en daarom aan een ondernemer nooit een toevoeging voor rechtsbijstand kan worden toegekend. Dat kan niet de bedoeling zijn van voormelde wetsbepaling. Verder voert hij aan dat de kantonrechter te Amsterdam bij vonnis van 19 december 2016 de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst heeft toegewezen en hij het pand heeft ontruimd. Hij beschikte niet over de financiële middelen om het café elders voort te zetten en is daarom gestopt als ondernemer. Tot slot voert [appellant] aan dat de raad de aanvraag in strijd met het gelijkheidsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel heeft afgewezen, omdat de raad hem eerder een toevoeging voor rechtsbijstand voor een rechtsbelang dat de uitoefening van zijn bedrijf betreft heeft toegekend. 4.1. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 2 november 2016 heeft overwogen is in de memorie van antwoord bij artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb vermeld dat als uitgangspunt heeft te gelden, dat de rechtsbijstandskosten die voortvloeien uit de bedrijfsvoering van de rechtzoekende voor zijn rekening en risico als ondernemer dienen te komen, omdat deze doorgaans moeten worden gerekend tot de risico's verbonden aan de deelname aan het economisch verkeer en een ondernemer zich hiervoor kan verzekeren (Kamerstukken II 1992/93, 22 609, nr. 6, blz. 12). De werkinstructie H050 is in overeenstemming met artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb en het in de werkinstructie neergelegde beleid is evenmin onredelijk.
De Afdeling ziet geen aanleiding thans anders te oordelen. De werkinstructie betreft alleen aanvragen om een toevoeging voor rechtsbijstand in verband met de beëindiging van een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte. Dit betekent niet dat de raad nooit met toepassing van artikel 12, tweede lid, aanhef en onderdeel e, onder 1o, van de Wrb een toevoeging voor rechtsbijstand kan verlenen. De raad heeft de werkinstructie in dit geval kunnen volgen. Dat [appellant] de financiële middelen ontbeerde om zijn café op een andere locatie voort te zetten, heeft de raad terecht niet van belang geacht.
4.2. In het verweerschrift heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de eerder verleende toevoeging voor rechtsbijstand kennelijk op een misslag berust. De Afdeling ziet geen aanleiding aan de juistheid van dit standpunt te twijfelen. Volgens vaste rechtspraak strekt een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat het desbetreffende bestuursorgaan een gemaakte fout moet herhalen. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 13 juni 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW8131) en 24 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1341). 4.3. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2017
507.