201605561/1/A3.
Datum uitspraak: 30 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 juli 2016 in zaak nr. 16/1176 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Defensie.
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2015 heeft de minister de aan [appellant] verleende verklaring van geen bezwaar ingetrokken.
Bij besluit van 2 maart 2016 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en de minister hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. van Raaij, rechtsbijstandverlener te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. L. Beening, bijgestaan door mr. G.M.C. Neuteboom en mr. E.C. Pietermaat, beiden advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Hij vervulde een vertrouwensfunctie bij de Defensie Materieel Organisatie. Voor een dergelijke functie is een verklaring van geen bezwaar vereist. [appellant] was in het bezit van zo'n verklaring, maar bij het besluit van 26 mei 2015 is deze door de minister ingetrokken.
Met toepassing van de zogenoemde Tijdelijke Voorziening is [appellant] - met behoud van zijn inkomen - tijdelijk geplaatst op een functie waarvoor een verklaring van geen bezwaar niet is vereist.
Wettelijk kader
Artikel 2 van de Wet veiligheidsonderzoeken (hierna: de Wvo) luidt als volgt:
"Indien een vertrouwensfunctie wordt uitgeoefend bij het Ministerie van Defensie, dan wel indien het een functie betreft die als vertrouwensfunctie moet worden aangemerkt in verband met de daarmee samenhangende noodzaak om toegang te hebben tot militaire installaties, treden, voor de toepassing van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 10 en 16, tweede lid, Onze Minister van Defensie en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in de plaats van respectievelijk Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst."
Artikel 10, eerste lid, luidt als volgt:
"Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd tot het intrekken van de verklaring, indien hem blijkt dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien een nieuw veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om vast te stellen dat voldoende waarborgen aanwezig zijn."
De besluiten van de minister
2. De aanleiding voor de intrekking van de verklaring van geen bezwaar was de omstandigheid dat [appellant] sinds 15 september 2010 een relatie heeft met een vrouw uit Chili. In september 2014 is deze vrouw naar Nederland gekomen. Op 27 september 2014 is [appellant] met haar getrouwd. Personen met wie een vertrouwensfunctionaris een liefdesrelatie heeft, worden door de minister geacht aanmerkelijke invloed te hebben op de gedragingen van die functionaris. Om die reden acht de minister het noodzakelijk dat van de partner de gedragingen - waaronder in elk geval de politieke en justitiële antecedenten worden begrepen - over een periode van ten minste vijf jaar inzichtelijk zijn. Nu de echtgenote van [appellant] tot september 2014 in Chili verbleef, zijn daartoe gegevens uit Chili nodig. Omdat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de MIVD) geen samenwerkingsrelatie hebben met de inlichtingen- en veiligheidsdienst van Chili, acht de minister het onmogelijk om de benodigde gegevens te verkrijgen. Door het ontbreken van deze gegevens over de echtgenote van [appellant] zijn volgens de minister onvoldoende waarborgen aanwezig dat [appellant] onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het daarmee samenhangende belang van de nationale veiligheid zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij het kunnen vervullen van een vertrouwensfunctie bij Defensie.
De aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat de minister aan de op hem rustende verplichting tot het verzamelen van gegevens over de echtgenote van [appellant] heeft voldaan. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft opgeleverd over de echtgenote van [appellant] om te kunnen vaststellen dat [appellant] onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de situatie van de Chileense militair, waar [appellant] op heeft gewezen, niet vergelijkbaar is met zijn situatie. Tot slot heeft [appellant] naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de minister van intrekking van de verklaring van geen bezwaar had moeten afzien.
Beoordeling van het hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister onvoldoende heeft gedaan om gegevens over zijn echtgenote te verkrijgen. Hij voert aan dat de minister ten onrechte heeft volstaan met de conclusie dat het bij gebreke van een samenwerkingsrelatie tussen de AIVD en de Chileense inlichtingen- en veiligheidsdienst niet mogelijk is om gegevens te verkrijgen. Het niet hebben van een samenwerkingsrelatie is op grond van artikel 10 van de Wvo geen grond om in het geheel geen informatie op te vragen. Volgens [appellant] is bepalend of de bron van de informatie betrouwbaar is. Dat is volgens hem het geval bij de Chileense inlichtingen- en veiligheidsdienst. Daartoe voert hij aan dat een in Nederland werkzame Chileense militair ook is toegelaten op basis van informatie van de Chileense inlichtingen- en veiligheidsdienst. Blijkbaar achtte de minister die informatie dus betrouwbaar, aldus [appellant]. Volgens [appellant] is de Chileense militair, anders dan de minister stelt, niet slechts werkzaam in het kader van de verkoop van Nederlandse schepen, maar op basis van een langer lopend materieelsamenwerkingsverband. Voorts stelt de minister volgens hem ten onrechte dat de Chileense militair niet op een vertrouwensfunctie is geplaatst. In elk geval had dat wel moeten gebeuren, nu die militair ook toegang heeft tot staatsgeheime informatie. De Chileense militair had volgens [appellant] potentieel toegang tot veel meer vertrouwelijke informatie dan hijzelf. Voorts voert hij aan dat via de Chileense ambassadeur informatie kan worden verkregen van de Chileense inlichtingen- en veiligheidsdienst. Daarnaast wijst hij op het Chileense antecedentenoverzicht van zijn partner, op grond waarvan is ingestemd met haar komst naar Nederland. Hij stelt dat de feiten en omstandigheden in zijn geval vergelijkbaar zijn met die in de uitspraak van 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3457. Tot slot wijst hij op uitlatingen die de directeur van de MIVD heeft gedaan in een interview met het dagblad De Telegraaf, in verband waarmee hij een beroep doet op het vertrouwensbeginsel. 4.1. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:67, overwogen dat op de minister de verplichting rust om zich bij een veiligheidsonderzoek in te spannen om alle beschikbare en aanvaardbare middelen tot verkrijging van voldoende gegevens aan te wenden. De minister kan zich niet op het ontbreken van voldoende gegevens beroepen, indien de MIVD bij het verzamelen van gegevens tekort is geschoten. De MIVD dient binnen de grenzen van het redelijke al datgene te doen wat nodig is om de voor een verantwoorde oordeelsvorming benodigde gegevens te verkrijgen. 4.2. Niet in geschil is dat er geen samenwerkingsrelatie is tussen de AIVD en de MIVD en de Chileense inlichtingen- en veiligheidsdienst. Zoals [appellant] terecht aanvoert, is voor de vraag of de minister op andere wijze informatie dient in te winnen, bepalend of aldus betrouwbare gegevens kunnen worden verkregen. De minister heeft uiteengezet dat het aangaan van een samenwerkingsrelatie met een inlichtingen- en veiligheidsdienst van een andere staat een vergaande vorm van samenwerking tussen staten betreft, onder meer omdat daarbij vertrouwelijke persoonsgegevens en andere gegevens worden uitgewisseld. Voorts heeft de minister uiteengezet dat zo'n samenwerkingsrelatie slechts wordt aangegaan indien de betrouwbaarheid van de desbetreffende inlichtingen- en veiligheidsdienst voldoende is verzekerd. Nu een samenwerkingsrelatie met de Chileense inlichtingen- en veiligheidsdienst ontbreekt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat onvoldoende is verzekerd dat betrouwbare gegevens worden verkregen indien hij bij die dienst gegevens over de echtgenote van [appellant] opvraagt. Dat de Chileense ambassadeur wil bemiddelen in de contacten met die dienst, zorgt er niet voor dat de betrouwbaarheid van de te verkrijgen gegevens wél verzekerd is.
4.3. Daargelaten dat, voor zover de minister al een fout zou hebben gemaakt bij het toelaten van de Chileense militair op basis van informatie van de Chileense autoriteiten, die fout niet behoefde te worden herhaald door ook ten aanzien van de echtgenote van [appellant] de informatie van de Chileense inlichtingen- en veiligheidsdienst betrouwbaar te achten, is de door [appellant] bedoelde Chileense militair is in Nederland werkzaam op basis van een memorandum of understanding dat Nederland en onder meer Chili zijn overeengekomen. [appellant] heeft erop gewezen dat onderdeel van de afspraken is dat de betrokken staten ervoor zorgen dat een 'security clearance' is afgegeven aan de personen die toegang krijgen tot geclassificeerde informatie. Zoals [appellant] heeft gesteld en door de minister is erkend, is de Chileense militair in Nederland werkzaam op basis van een 'security clearance' van de Chileense autoriteiten.
De rechtbank is [appellant] terecht niet gevolgd in zijn betoog dat de minister het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden doordat hij bij de Chileense militair wel heeft vertrouwd op informatie van de Chileense inlichtingen- en veiligheidsdienst, terwijl de minister de informatie van die dienst in zijn geval onvoldoende betrouwbaar acht. Daartoe wordt overwogen dat de Chileense militair in een ander kader werkzaam is in Nederland, namelijk in het kader van voormeld memorandum of understanding. Daarnaast had de Chileense militair uitsluitend toegang tot gecompartimenteerde geclassificeerde informatie, dat wil zeggen informatie die noodzakelijk is geacht ter uitvoering van het memorandum en die past binnen de daarin neergelegde afspraken. [appellant] daarentegen had potentieel toegang tot alle vertrouwelijke informatie.
4.4. Voor zover [appellant] aanvoert dat de AIVD op basis van een Chileens antecedentenoverzicht heeft ingestemd met de komst van zijn echtgenote naar Nederland, wordt overwogen dat hiervoor een ander toetsingskader geldt. In het kader van de verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt onder meer beoordeeld of de betrokkene een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Daarbij worden strafrechtelijke antecedenten onderzocht, zoals in dit geval ook is gebeurd. Een veiligheidsonderzoek op grond van de Wvo is breder, waarbij onder meer ook politieke antecedenten worden onderzocht. [appellant] heeft zelf gesteld dat de Chileense autoriteiten geen overzicht van politieke antecedenten verstrekken.
4.5. Voorts wordt [appellant] niet gevolgd in zijn betoog dat de feiten en omstandigheden in zijn geval vergelijkbaar zijn met die in de uitspraak van 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3457. In die uitspraak is onder meer overwogen dat de betrokkene gedurende een belangrijk deel van de te onderzoeken periode in het bezit was van een door de Zweedse autoriteiten afgegeven security clearance, terwijl Nederland een samenwerkingsrelatie heeft met de Zweedse inlichtingen- en veiligheidsdienst. In dit geval is de partner van [appellant] niet in het bezit van een door de Chileense autoriteiten afgegeven security clearance en is er evenmin een samenwerkingsrelatie met de Chileense inlichtingen- en veiligheidsdienst. Reeds om die reden zijn beide gevallen niet vergelijkbaar. 4.6. Ter motivering van zijn beroep op het vertrouwensbeginsel heeft [appellant] gewezen op een artikel in dagblad De Telegraaf van 25 april 2017. In dat artikel staat dat de directeur van de MIVD aankondigt dat de MIVD zelf onderzoek gaat doen naar antecedenten in het buitenland als er geen bevriende dienst is die informatie kan aanleveren.
De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn betoog dat hij aan dit krantenartikel het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat de MIVD zelf in Chili onderzoek zou verrichten naar antecedenten van zijn echtgenote. Allereerst betreft het slechts een algemeen krantenartikel, waarin niet specifiek aan [appellant] toezeggingen worden gedaan. Daarnaast betreft het slechts een aankondiging van een toekomstige en nog niet vastgestelde beleidswijziging, welke aankondiging bovendien dateert van ruim na het besluit van 2 maart 2016. Dat het krantenartikel geen weergave is van vastgesteld beleid, wordt bevestigd door een door de minister ingebrachte brief van de directeur van de MIVD van 28 juni 2017, die ter zitting bij de Afdeling nader is toegelicht. In deze brief geeft de directeur te kennen dat hij in het interview met De Telegraaf onjuiste uitlatingen heeft gedaan en dat het gewijzigde beleid - naar het zich thans laat aanzien - anders zal luiden dan in dat interview is gezegd.
4.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft opgeleverd over de echtgenote van [appellant] om te kunnen vaststellen dat [appellant] onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de minister de verklaring van geen bezwaar mocht intrekken.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Herweijer
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2017
640.