201608780/1/A1.
Datum uitspraak: 27 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2016 heeft het college zijn beslissing om op 22 juni 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte, te weten een bedrag van € 126,00, van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 10 oktober 2016 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2017, waar het college, vertegenwoordigd door S.E. el Boustati, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 22 juni 2016 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de woning aan de [locatie] te Den Haag. Omdat op of in de zak een poststuk is aangetroffen dat volgens het college herleidbaar is tot [appellant], stelt het college zich op het standpunt dat de zak van hem afkomstig is en dat hij deze in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellant] betoogt dat hij ten onrechte als overtreder is aangemerkt. Hij voert aan dat de aangetroffen vuilniszak niet van hem was, nu hij papier gescheiden aanbiedt en het aangetroffen poststuk dan ook niet door hem in de zak kan zijn gedaan. Voorts betoogt hij dat de door de gemeente aangetroffen situatie, waarbij veel vuilniszakken naast de ORAC stonden, de verantwoordelijkheid is van de gemeente, aangezien deze er niet voor heeft gezorgd dat de ORAC voldoende toegankelijk was. Daarnaast stelt hij dat geen sprake is geweest van het met spoed verwijderen van aangetroffen huisvuil, nu hij de situatie die de gemeente op de bewuste dag zou hebben aangetroffen en op door de gemeente gemaakte foto’s is afgebeeld herkent van enige maanden voor de dag waarop de gemeente zijn vuilniszak zou hebben verwijderd.
4. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT6561, zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden. 5. Vaststaat dat op 22 juni 2016 naast een ORAC ter hoogte van de woning aan de [locatie] te Den Haag een huisvuilzak is aangetroffen met daarin een poststuk. Op het poststuk zijn de naam en het adres van [appellant] vermeld. Het college heeft zich, gelet op de adressering, terecht op het standpunt gesteld dat dit poststuk herleidbaar is tot [appellant].
Het betoog van [appellant] dat hij papier altijd gescheiden aanbiedt en het in de huisvuilzak aangetroffen poststuk niet door hem daarin kan zijn gedaan is onvoldoende om aannemelijk te achten dat hij niet degene is geweest die de huisvuilzak op onjuiste wijze heeft aangeboden. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de huisvuilzak door anderen verkeerd ter inzameling is aangeboden, bijvoorbeeld omdat het daarin aangetroffen poststuk abusievelijk is bezorgd bij een buurtbewoner die het poststuk in de huisvuilzak heeft gedaan. De stelling van [appellant] dat de ORAC in de relevante periode niet of onvoldoende toegankelijk was, ongeacht of dat inderdaad het geval is geweest, doet er niet aan af dat huisvuil op de correcte wijze aangeboden dient te worden. Voorts is het betoog dat de situatie op de door de gemeente overgelegde foto's niet de situatie was die op 22 juni 2016 is aangetroffen niet aannemelijk gemaakt. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt en niet een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor zijn rekening kon brengen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Drop w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2017
574.