201608386/1/A1.
Datum uitspraak: 27 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2016 heeft het college zijn beslissing om op 14 juni 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte, te weten een bedrag van € 126,00, van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 25 oktober 2016 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2017, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door S.E. el Boustati, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een plastic zak met oud papier die op 14 juni 2016 is aangetroffen ter hoogte van de woning aan de [locatie] te Den Haag. Omdat in de zak een poststuk is aangetroffen dat volgens het college herleidbaar is tot [appellant], stelt het college zich op het standpunt dat de zak van hem afkomstig is en dat hij deze in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellant] betoogt dat hij ten onrechte als overtreder is aangemerkt. Hij voert aan dat het op 13 juni 2016 ophaaldag voor oud papier was en dat hij op de avond van 12 juni volgens de regels een kartonnen doos en drie plastic zakken met oud papier heeft aangeboden op een plaats waar andere buurtbewoners ook regelmatig huisvuil aanbieden en waar het op dat moment nog netjes was. Op de door de gemeente op 14 juni 2016 gemaakte foto’s was een ravage te zien, vermoedelijk veroorzaakt door buurtbewoners, waartussen hij ook één van zijn plastic zakken heeft herkend, die kennelijk niet door de gemeente is opgehaald. [appellant] stelt dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het feit dat de gemeente één van zijn plastic zakken oud papier niet heeft opgehaald op 13 juni 2016, al dan niet wegens de door buurtbewoners veroorzaakte ravage.
4. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT6561, zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden. 5. Vaststaat dat op 14 juni 2016 ter hoogte van de woning aan de Jan [locatie] te Den Haag een plastic zak met oud papier is aangetroffen met daarin een poststuk. Op het poststuk zijn de naam en het adres van [appellant] vermeld. Het college heeft zich, gelet op de adressering, terecht op het standpunt gesteld dat dit poststuk herleidbaar is tot [appellant].
Ter zitting heeft het college uiteengezet dat oud papier niet in een plastic zak, maar gebundeld dient te worden aangeboden en daarbij zo dicht mogelijk aan de straatkant dient te worden geplaatst. [appellant] heeft niet bestreden dat hij, door gebruik te maken van een plastic zak, zijn oud papier niet op juiste wijze heeft aangeboden. Reeds hierom kan het beroep niet slagen. De omstandigheid dat andere buurtbewoners huisvuil aanbieden op de locatie waar [appellant] zijn oud papier heeft aangeboden en dat zij vaak een ravage veroorzaken, doet er niet aan af dat niet in geschil is dat hij zijn oud papier niet op de juiste wijze heeft aangeboden.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Drop w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2017
574.