201706941/2/A1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 juli 2017 in zaken nrs. 15/3704, 15/3756 en 15/3813 in het geding tussen:
[wederpartij A],
[wederpartij B] en anderen,
[wederpartij C],
en
het college.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 30 juli 2015 heeft het college aan [partij A] en [partij B], h.o.d.n. [bedrijf], een last onder dwangsom opgelegd ten aanzien van het perceel [locatie] te Sevenum, kadastraal bekend Sevenum, sectie [.], nummer […] (hierna: het perceel).
Bij besluiten van 10 november 2015 heeft het college het door [wederpartij C], [wederpartij A] en [wederpartij B] en anderen daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Het college heeft in die besluiten de last onder dwangsom, naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 2 september 2015 (ECLI:NL:RBLIM:2015:7439) aangepast en nader onderzoek gedaan naar de vraag of het aantal in- en uitritten ter plaatse voldoet aan de Algemene Plaatselijke Verordening Horst aan de Maas (hierna: APV). Bij uitspraak van 21 juli 2017 heeft de rechtbank de door [wederpartij A], [wederpartij B] en anderen, [wederpartij C], daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 10 november 2015 vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand blijven behalve voor zover deze betrekking hebben op de in- en uitritten en het college opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van [wederpartij C] en [wederpartij A] betreffende de in- en uitritten met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer het college hoger beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee hoger beroep is ingesteld heeft het college de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 september 2017, waar het college, vertegenwoordigd door G. Zoet, [wederpartij A], vertegenwoordigd door mr. R. Brouwer en [gemachtigde], en [partij A], bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek om voorlopige voorziening betreft de vraag of het college handhavend moet optreden tegen de overschrijding van het aantal toegestane in- en uitritten op het perceel aan de [locatie] te Sevenum. Een deel van dit perceel heeft een recreatieve bestemming en een ander deel een agrarische bestemming. Het college stelt zich op het standpunt dat deze twee delen voor de uitleg van de APV, gelet op de feitelijke situatie, als twee afzonderlijke percelen moeten worden aangemerkt. Voorts betoogt het college dat artikel 2:12, vierde lid, van de APV alleen betrekking heeft op het recreatieve deel van het perceel en niet op het agrarische deel. Volgens het college wordt voldaan aan artikel 2:12, vierde lid, van de APV en is het niet bevoegd handhavend op te treden.
2.1. De rechtbank heeft overwogen dat [locatie] te Sevenum kadastraal één perceel vormt en op dat perceel feitelijk in elk geval vier in- en uitritten in gebruik zijn, zodat er een overtreding is van de APV. Voor het standpunt van het college dat onder het begrip "perceel" in de APV in dit geval uitsluitend het terrein van de [locatie] met de bestemming "Recreatie" moet worden verstaan en dat de naastgelegen gronden met de bestemming "Agrarisch" daarvan geen onderdeel uitmaken, ziet de rechtbank geen steun in de APV. De rechtbank acht dit een onjuiste uitleg van de desbetreffende bepaling.
2.2. Artikel 2:12, vierde lid, van de APV luidt: Het college verbiedt het maken van een uitweg bij een bedrijf:
[…]
e. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door twee andere uitwegen wordt ontsloten.
[…]
2.3. Een klein deel van de gronden aan de [locatie] te Sevenum heeft de bestemming "Recreatie". Het overige deel heeft een agrarische bestemming. Volgens de aangevallen uitspraak bevinden zich op het deel met de bestemming "Recreatie" een bedrijfswoning, een café/keuken/opslagruimte en een hoofdgebouw. [partij A] is eigenaar van het perceel en heeft daar sinds 1975 een sport- en vakantiecentrum genaamd Sport- en Vakantiecentrum De Beierhof B.V. geëxploiteerd. [partij B] is vanaf medio 2014 huurder van het perceel en heeft de groepsaccommodatie ten behoeve van zijn onderneming het [bedrijf] omgebouwd naar een accommodatie met escaperooms. Naar aanleiding van de handhavingsprocedure en de hiervoor vermelde uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 2 september 2015 is het gebruik van de accommodatie weer gewijzigd naar groepsaccommodatie in de vorm van verblijfsrecreatie. Ter zitting van de voorzieningenrechter van de Afdeling heeft het college gesteld dat het deel van het perceel met de bestemming "Agrarisch" de nevenbestemming "extensief recreatief medegebruik" heeft. Het agrarische deel van het perceel betreft grasland dat wordt gemaaid door een boer uit de omgeving die dit gras als voer voor zijn dieren gebruikt, aldus het college. De sport- en spelactiviteiten die op de gronden met de agrarische bestemming hebben plaatsgevonden zijn volgens [wederpartij B] en anderen na een handhavingsbesluit en voormelde uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 2 september 2015, beëindigd. Dit is door de andere partijen niet weersproken.
2.4. De APV heeft het begrip perceel niet gedefinieerd. Het ten tijde van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Horst 2009" geeft geen definitie van het begrip ‘perceel’, maar definieert het begrip ‘bouwperceel’ als de aaneengesloten, bij elkaar behorende en in gebruik een eenheid vormende gronden waarop (deels) bebouwing is toegestaan. Gelet op het gebruik van de gronden zoals onder 2.3 is weergegeven, is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat de gronden met de bestemmingen "Recreatie" en "Agrarisch" voor de uitleg van de APV als één perceel moeten worden aangemerkt en de aangevallen uitspraak wat betreft de in- en uitritten in de bodemprocedure stand zal houden. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 juli 2017 in zaken nrs. 15/3704, 15/3756 en 15/3813, voor zover daarin is bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met betrekking tot de in- en uitritten met in achtneming van die uitspraak, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. De Jong
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017
628.