ECLI:NL:RVS:2017:2879

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
201605689/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de verlening van een Drank- en Horecawetvergunning en exploitatievergunning voor een horecabedrijf te Elburg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 juni 2016, waarin het beroep tegen de besluiten van de burgemeester van Elburg om een Drank- en Horecawetvergunning en een exploitatievergunning te verlenen aan [vergunninghoudster] ongegrond werd verklaard. De burgemeester had op 14 augustus 2014 deze vergunningen verleend voor een horecabedrijf aan de [locatie] te Elburg. Na een bezwaar van [appellant] tegen deze besluiten, verklaarde de burgemeester op 19 februari 2015 het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 9 juni 2016.

In het hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vernietiging van de omgevingsvergunning door de rechtbank ook gevolgen heeft voor de exploitatievergunning. [appellant] stelt dat de burgemeester de vergunning had moeten weigeren op grond van artikel 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Elburg, omdat de exploitatie in strijd is met het bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 september 2017 behandeld. Tijdens de zitting zijn zowel [appellant] als de burgemeester vertegenwoordigd, evenals [vergunninghoudster].

De Afdeling overweegt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik op het moment van de beslissing op bezwaar was opgeheven door de eerder verleende omgevingsvergunning. De vernietiging van deze omgevingsvergunning heeft niet automatisch gevolgen voor de rechtmatigheid van de exploitatievergunning. De Afdeling concludeert dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de woon- en leefsituatie van [appellant] door het horecabedrijf op ontoelaatbare wijze nadelig zal worden beïnvloed. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201605689/1/A1.
Datum uitspraak: 25 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Elburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 juni 2016 in zaak nr. 15/1612 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Elburg.
Procesverloop
Bij besluiten van 14 augustus 2014 heeft de burgemeester aan [vergunninghoudster] een Drank- en Horecawetvergunning en een exploitatievergunning verleend voor een horecabedrijf aan de [locatie] te Elburg (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 februari 2015 heeft de burgemeester het door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. oude Egbrink, advocaat te Zwolle, en de burgemeester, vertegenwoordigd door H. Deenen, mr. J.D. Post en A. Bosman, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. E.R. Koster, rechtsbijstandsverlener te Apeldoorn, gehoord.
Overwegingen
1.    [vergunninghoudster] heeft op 9 mei 2014 een aanvraag ingediend voor een Drank- en Horecawetvergunning. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de burgemeester [vergunninghoudster] op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet een Drank- en Horecawetvergunning en op grond van artikel 2:28, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Elburg (hierna: de Apv) een exploitatievergunning verleend. In de begeleidende brief bij deze vergunningen is toegelicht dat de vergunningen worden verleend voor de beide bijeenkomstruimtes op het perceel en niet voor de speelhal. In het besluit van 19 februari 2015 heeft de burgemeester de motivering van deze besluiten aangevuld en een voorschrift gewijzigd.
Bij besluit van 8 juli 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Elburg (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van het perceel ten behoeve van een indoorspeeltuin en bedrijfsfeesten, onder de naam ‘[speeltuin]’. Bij besluit van 10 februari 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de omgevingsvergunning gewijzigd. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 9 juni 2016 in zaak nr. 15/1611 heeft het college de omgevingsvergunning bij besluit van 10 mei 2017 opnieuw gewijzigd.
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het feit dat zij de omgevingsvergunning heeft vernietigd, betekent dat ook de exploitatievergunning niet in stand kan blijven. Vanwege de door de vernietiging ontstane strijdigheid met het bestemmingsplan van de exploitatie van het horecabedrijf had de burgmeester de vergunning grond van artikel 2:28, tweede lid, van de Apv moeten weigeren.
2.1.    Artikel 2:28 van de Apv luidt:
"1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
2. De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met het bestemmingsplan.
3. In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
[…]."
2.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik ten tijde van de beslissing op bezwaar, dus op 19 februari 2015, was opgeheven door middel van de bij besluit van het college van 8 juli 2014 verleende, en bij besluit van 10 februari 2015 gewijzigde, omgevingsvergunning. Dat deze omgevingsvergunning door de rechtbank is vernietigd, heeft, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3278), niet als direct gevolg dat ook de rechtmatigheid van de exploitatievergunning wordt aangetast.
Het betoog faalt.
3.    [appellant] betoogt verder dat de burgemeester de exploitatievergunning op grond van artikel 2.28, derde lid, van de Apv had moeten weigeren omdat zijn woon- en leefsituatie op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. [appellant] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte van uit is gegaan dat op basis van de omgevingsvergunning alleen ondergeschikte horeca op het perceel is toegestaan. Op grond van de omgevingsvergunning is echter ook een bedrijfsfeest op het perceel toegestaan, hetgeen een vorm van zelfstandige horeca is.
3.1.    De Afdeling heeft heden in de zaak met ECLI:NL:RVS:2017:2780 uitspraak gedaan op het beroep van [appellant] tegen het besluit van 10 mei 2017, dat inmiddels in de plaats is getreden van het besluit van 10 februari 2015. In die uitspraak is overwogen dat met het besluit van 10 mei 2017 voldoende is geborgd dat op het perceel alleen ondergeschikte horeca is toegestaan. De Afdeling is, onder verwijzing naar hetgeen in voornoemde uitspraak is overwogen, van oordeel dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de woon- en leefsituatie van [appellant] door het horecabedrijf op ontoelaatbare wijze nadelig zal worden beïnvloed.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, griffier.
w.g. Drop    w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017
357-845.