201707972/2/V1.
Datum uitspraak: 6 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 28 september 2017 in zaak nr. 17/8701 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2017 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om hem opnieuw tot de opvang toe laten, afgewezen.
Bij uitspraak van 28 september 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft het COa de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het COa in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep aan de aldus bestreden uitspraak geen gevolg hoeft te geven.
2. De uitspraak van 28 september 2017 is tweeledig: enerzijds houdt deze in dat het COa de vreemdeling alsnog tot de opvang toelaat; anderzijds houdt deze in dat het COa de vreemdeling opnieuw als opvanggerechtigde in de zin van artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 beschouwt, in het bijzonder dat het COa ten aanzien van de vreemdeling opnieuw is belast met werkzaamheden ter bemiddeling bij zijn uitstroom naar door een gemeente beschikbaar gestelde huisvesting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet COa.
3. De grief van het COa is gericht tegen de onder 2 weergegeven overweging. Uit de schriftelijke uiteenzetting van de vreemdeling komt naar voren dat hij op 8 maart 2017 op mondeling verzoek van het COa de opvang heeft verlaten en sindsdien afwisselend op straat en bij vrienden leeft. Uit de door de vreemdeling overgelegde mailwisseling blijkt dat het COa in afwachting van het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening niet aan de aangevallen uitspraak zal voldoen.
4. Gelet op hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd, valt niet uit te sluiten dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Nu is gebleken van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, ziet de voorzieningenrechter, gelet op de betrokken belangen, daaronder begrepen die van de vreemdeling bij tijdelijke opvang door het COa, evenwel aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening slechts deels in te willigen, door de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen, en voor het overige af te wijzen. Dit betekent dat het COa de vreemdeling hangende het hoger beroep per direct feitelijk tot de opvang moet toelaten.
5. Het verzoek dient als zijnde gegrond te worden toegewezen, voor zover uit de uitspraak van 28 september 2017 volgt dat het COa ten aanzien van de vreemdeling opnieuw is belast met werkzaamheden ter bemiddeling bij zijn uitstroom naar door een gemeente beschikbaar gestelde huisvesting en voor het overige als zijnde ongegrond te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 28 september 2017 in zaak nr. 17/8701 voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist, voor zover uit die uitspraak volgt dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers ten aanzien van de vreemdeling opnieuw is belast met werkzaamheden ter bemiddeling bij zijn uitstroom naar door een gemeente beschikbaar gestelde huisvesting;
II. wijst het verzoek voor het overige af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Groeneweg
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2017
32.