201700676/1/V2 en 201700688/1/V2.
Datum uitspraak: 20 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 17 januari 2017 in zaken nrs. 16/29880 en 16/29912 in de gedingen tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, buiten behandeling gesteld, bepaald dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten en een inreisverbod tegen haar uitgevaardigd.
Bij onderscheiden uitspraken van 17 januari 2017 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdeling ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraken heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Nijholt, advocaat te Emmen, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Hoger beroep in zaak nr. 201700676/1/V2 (buitenbehandelingstelling aanvraag)
1. De vreemdeling klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris haar asielaanvraag op goede gronden buiten behandeling heeft gesteld nu zij, nadat zij daartoe in het voornemen van 28 november 2016 in de gelegenheid was gesteld, niet binnen twee weken contact heeft opgenomen met de staatssecretaris. Volgens de vreemdeling heeft zij dit met de mededeling via haar gemachtigde, bij brief van 12 december 2016, dat zij haar asielaanvraag wenst door te zetten, wél gedaan.
1.1. In het voornemen van 28 november 2016 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken en haar de gelegenheid geboden om binnen twee weken contact op te nemen om aan te geven of zij haar aanvraag wil doorzetten. Daarop heeft de gemachtigde van de vreemdeling bij brief van 12 december 2016 de staatssecretaris meegedeeld dat hij via een contactpersoon telefonisch heeft vernomen dat de vreemdeling haar asielaanvraag wenst door te zetten.
1.2. In het voornemen is niet vermeld dat de vreemdeling persoonlijk met de staatssecretaris contact moet opnemen om kenbaar te maken of zij haar aanvraag wil doorzetten en dat zij zich daarvoor niet door haar gemachtigde kan laten vertegenwoordigen. Uit artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) volgt dit evenmin. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat de vreemdeling een persoonlijke contactmededeling aan de staatssecretaris had moeten doen. De klacht is in zoverre terecht voorgedragen, maar kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat de gemachtigde naar eigen zeggen voorafgaand aan de brief van 12 december 2016, ondanks uitnodigingen daartoe, geen contact met de vreemdeling heeft gehad, kon hij op dat moment niet weten of de vreemdeling haar aanvraag werkelijk wilde doorzetten en zij aldus nog prijs stelde op de door haar aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3585). Gelet hierop heeft de rechtbank het beroep, zij het op onjuiste gronden, terecht ongegrond verklaard. De grief faalt.
Hoger beroep in zaak nr. 201700688/1/V2 (vertrektermijn en inreisverbod)
2. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
Conclusie
3. De hoger beroepen zijn kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen, in zaak nr. 16/29912 met verbetering van de gronden, te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Loon
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2017
284-832.