201605996/1/A2.
Datum uitspraak: 8 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te 's-Hertogenbosch,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juli 2016 in zaak nr. 15/6159 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Procesverloop
Bij brief van 5 augustus 2015 heeft het college het verzoek van [appellant] om compensatie van kosten voor sanering van asbest afgewezen.
Bij besluit van 14 september 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.A.P.M. Theunen, advocaat te Deurne, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.W. Elfring, zijn verschenen.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. [appellant] is eigenaar van de woning aan de [locatie] te ’s-Hertogenbosch. Uit onderzoek naar asbestverontreiniging door sterk verweerde asbesthoudende daken van diverse bergingen aan de Stadskampstraat, waaronder die van [appellant], is gebleken dat mos op de daken asbestvezels bevat. Als mos loslaat en op de grond terecht komt, is sprake van asbestverontreiniging.
Bij brief van 9 juni 2015 heeft het college aan [appellant] mededeling gedaan van zijn voornemen handhavend op te treden met een last onder dwangsom of met bestuursdwang, indien [appellant] de dakplaten van zijn berging niet laat saneren door een SC530 gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. Het college heeft daarbij gewezen op artikel 1.1a van de Wet Milieubeheer en artikel 1.1a van de Woningwet. Woningbouwvereniging Brabant Wonen is eigenaar van het merendeel van de te saneren bergingen rondom de woning van [appellant]. Het college heeft [appellant] geadviseerd gebruik te maken van het aanbod van de woningbouwvereniging om de sanering van de berging op eigen kosten in het kader van een saneringsproject te laten uitvoeren. [appellant] heeft hiervan gebruik gemaakt.
Het verzoek
2. [appellant] heeft vervolgens verzocht om vergoeding van de kosten van de sanering. Volgens hem is het in strijd met het beginsel van gelijkheid voor de openbare lasten om de saneringskosten op hem als wooneigenaar af te wentelen, terwijl huurwoningen in de straat op kosten van de verhuurder worden gesaneerd.
Besluitvorming college
3. Het college heeft het verzoek afgewezen en zich op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is om een schadebesluit te nemen dat vatbaar is voor bezwaar en beroep bij de bestuursrechter. Het college heeft dat standpunt bij het besluit van 14 september 2015 gehandhaafd en het bezwaar van [appellant] tegen de brief van 5 augustus 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft aan het besluit op bezwaar het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften van 9 september 2015 ten grondslag gelegd. Daarin is vermeld dat voor zover [appellant] van mening is dat de gemeente als publiekrechtelijke rechtspersoon onrechtmatig heeft gehandeld hij de gemeente in die hoedanigheid civielrechtelijk aansprakelijk kan stellen.
Geschil en oordeel van de rechtbank
4. In geschil is de vraag of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet mogelijk is bezwaar te maken tegen de brief van 5 augustus 2015.
5. De rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord. Volgens haar is de vooraankondiging bestuursdwang van 9 juni 2015 geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of een daarmee gelijk te stellen handeling. Zij heeft voorts overwogen dat het college geen ruimte heeft hoeven te zien voor inwilliging van het verzoek om anticipatie op het nog niet in werking getreden artikel 4:126 van de Awb (Staatsblad 2013, 50).
Oordeel in hoger beroep
6. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Het deel dat ziet op nadeelcompensatie is nog niet in werking getreden.
7. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bestuursrechter slechts bevoegd is tot kennisneming van beroepen tegen een zuiver schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over beroepen tegen de gestelde schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf.
8. Voor zover volgens [appellant] de gestelde schade het gevolg zou zijn van het voornemen van het college van 9 juni 2015 om handhavend op te treden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat een voornemen geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, omdat dit niet is gericht op rechtsgevolg. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AU9822. In zoverre is ook de afwijzing van een verzoek om vergoeding als gevolg van het voornemen, evenmin een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. 9. [appellant] heeft in hoger beroep ook betoogd dat hij niet heeft verzocht om een zuiver schadebesluit naar aanleiding van het voornemen tot handhaving, maar een zelfstandig verzoek om vergoeding van schade heeft gedaan. De grondslag is volgens hem te vinden in het nu al geldende algemene rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten. Het toekomstige artikel 4:126 van de Awb versterkt volgens hem die grondslag.
9.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college niet gehouden was een besluit op grond van artikel 4:126 van de Awb te nemen, omdat dit artikel nog niet in werking is getreden. Nu niet is gebleken van een ter zake van toepassing zijnde schadevergoedingsbepaling in een wettelijk voorschrift of in een beleidsregel, is niet gebleken van een voorschrift op grond waarvan [appellant] recht heeft op nadeelcompensatie. Dit betekent dat de vaste rechtspraak, zoals hiervoor onder 8 omschreven, nog geldt. Nu [appellant] geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit als schadeoorzaak heeft aangewezen, kan de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en staat tegen de afwijzing derhalve geen beroep en daaraan voorafgaand evenmin bezwaar open.
10. De slotsom is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college het door [appellant] gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Planken
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017
299.