201701750/1/A2.
Datum uitspraak: 6 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 januari 2017 in zaken nrs. 15/5815 en 15/5918 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 8 en 21 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellant] voor de jaren 2012 en 2013 opnieuw berekend en op nihil gesteld.
Bij besluit van 29 september 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. D. Gürses, advocaat te Utrecht en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Voor de jaren 2012 en 2013 heeft [appellant] voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen voor de opvang van zijn kinderen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de voorschotten in de besluiten van 8 en
21 mei 2013, als gehandhaafd bij besluit van 29 september 2015, alsnog voor beide jaren op nihil gesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daartoe besloten omdat [appellant] de eigen bijdrage naar gesteld contant heeft betaald en omdat hij onvoldoende heeft aangetoond dat hij de betalingen heeft gedaan. [appellant] kan zich daar niet mee verenigen.
Hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat hij de gastouder contant heeft betaald. Uit de door hem overgelegde verklaringen blijkt immers dat hij het bedrag aan het gastouderbureau ter beschikking heeft gesteld en dat het gastouderbureau dit vervolgens heeft overhandigd aan de gastouder. De betalingen zijn dus via en onder het toeziend oog van het gastouderbureau gedaan, waarmee is voldaan aan de vereiste kassiersfunctie van het gastouderbureau, aldus [appellant].
Hij betoogt voorts dat hij niet wist dat hij de betalingen aan de gastouder via de bank had moeten voldoen. In de jaren voor 2012 werden de contante betalingen immers wel geaccepteerd en uit de verstrekte informatie blijkt niet expliciet dat dit niet meer was toegestaan, aldus [appellant].
2.1. Artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) luidt als volgt: "In dit hoofdstuk en de op dit hoofdstuk berustende bepalingen wordt verstaan onder: […] gastouderbureau: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt; […]."
Artikel 1.5, eerste lid, luidt als volgt: "Een ouder heeft aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft: […] b. gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau."
Artikel 1.49, derde lid, luidt als volgt: "Een houder van een gastouderbureau draagt zorg voor een verantwoorde uitvoering van de werkzaamheden van het bureau, waaronder wordt verstaan: […]
b. het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders" (hierna ook: de kassiersfunctie).
Artikel 11, derde lid, van de Regeling Wkkp luidt als volgt: "[…] De administratie van een gastouderbureau bevat tevens de volgende gegevens: […] d. bankafschriften waaruit de betalingen van de vraagouder aan het gastouderbureau blijken, e. bankafschriften waaruit de betalingen van het gastouderbureau aan de gastouder blijken […]."
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in de uitspraak van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2811) volgt uit de tekst van de onder 2.1 vermelde bepalingen en de doelstelling van de kassiersfunctie dat het gastouderbureau de betalingen van de ouder die bestemd zijn voor de gastouder op objectief vast te stellen en controleerbare wijze onder zich moet hebben gehad en vervolgens moet hebben doorgeleid naar de gastouder. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1.49, derde lid, van de Wkkp volgt dat de achtergrond ervan is gelegen in het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wkkp (destijds de Wet kinderopvang), waarbij het onwenselijk is dat een rechtstreekse geldstroom bestaat tussen de vraagouder en de gastouder. In artikel 11, derde lid, aanhef en onder d en e, van de Regeling Wkkp is dit vereiste nader uitgewerkt in die zin, dat alle betalingen per bank dienen plaats te vinden en dat de vraagouder het gastouderbureau, en het gastouderbureau de gastouder dient te betalen. Uit de toelichting op de Regeling van 8 december 2009, waarbij dit vereiste per 1 januari 2010 is ingevoerd (Stcrt. 2009, 19522), blijkt dat contante betalingen vanaf die datum niet meer waren toegestaan. Dat artikel 11, derde lid, aanhef en onder d, van de Regeling Wkkp is gericht aan de houder van een gastouderbureau doet hieraan niet af. 2.3. Wat ook zij van de wijze van betaling, in dit geval is niet voldaan aan de kassiersfunctie. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] voor het de jaren 2012 en 2013 geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3596) is het de verantwoordelijkheid van de aanvrager van de kinderopvangtoeslag om steeds aan de daarvoor geldende voorwaarden te voldoen. Hieruit vloeit voort dat op de aanvrager de verplichting rust om na te gaan welke voorwaarden aan het recht op kinderopvangtoeslag zijn gesteld en of die voorwaarden zijn gewijzigd. Dat [appellant] erop vertrouwde dat hij over die voorwaarden, en eventuele wijziging daarvan, zou worden voorgelicht door de Belastingdienst/Toeslagen, dient dan ook voor zijn rekening en risico te blijven. Het betoog faalt.
Slotsom
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017
480.