201609260/1/A1.
Datum uitspraak: 6 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Huissen, gemeente Lingewaard,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 november 2016 in zaak nr. 15/7567 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2015 heeft het college geweigerd aan [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor de verbreding van de dakkapel op zijn woning op het perceel [locatie] te Huissen.
Bij besluit van 17 november 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.E. Bosman, advocaat te Arnhem, [gemachtigde] en [architect], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Beumer, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft de op zijn woning aanwezige dakkapel verbreed ten behoeve van de badkamer. Op 26 maart 2015 heeft hij een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend ter legalisering van de verbrede dakkapel. Het college heeft geweigerd omgevingsvergunning te verlenen, omdat de verbrede dakkapel volgens hem in strijd is met redelijke eisen van welstand. Daarbij heeft het zich gebaseerd op het negatieve advies van de commissie ruimtelijke kwaliteit van het Gelders Genootschap van 12 juni 2015.
De rechtbank heeft overwogen dat geen vergunning van rechtswege is gegeven en dat het college de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven. Hij stelt dat het college niet binnen acht weken een besluit op de aanvraag heeft genomen. De beslistermijn is volgens hem niet opgeschort, aangezien hij nooit een brief met het verzoek om de aanvraag aan te vullen heeft ontvangen. [appellant] betwijfelt of het college, zoals het stelt, een dergelijke verzuimbrief heeft verstuurd. Mogelijk heeft het college de verzuimbrief achteraf opgemaakt, zo stelt hij. Weliswaar heeft [appellant] zijn aanvraag aangevuld met onder meer de ontbrekende gegevens waar in de verzuimbrief om is verzocht, maar dat zou hij hebben gedaan naar aanleiding van een telefonisch verzoek daartoe.
2.1. Artikel 4:20b van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
1. Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
Artikel 4:13 luidt:
1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
2. De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
Artikel 4:15 luidt:
1. De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan:
a. de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken […].
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4617) geldt als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant stuk op dat adres. Dit brengt met zich dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
2.3. Vaststaat dat het college niet binnen acht weken na de ontvangst van de aanvraag op 26 maart 2015 daarop heeft beslist. In het dossier bevindt zich een brief van 23 april 2015. Het college stelt dat het die brief op die datum heeft verzonden naar [appellant]. In de brief staat vermeld dat de door hem ingediende aanvraag onvolledig is en dat uiterlijk op 29 mei 2015 geveltekeningen, constructieve tekeningen en principedetails dienen te worden aangeleverd. Op 31 mei 2015 heeft [appellant] nadere gegevens verstrekt.
Vast staat dat de verzuimbrief niet aangetekend is verzonden. Zoals de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld, is de brief voorzien van de juiste adressering. Op de brief is ‘23 april 2015’ als verzenddatum gestempeld. In hoger beroep heeft het college prints van screenshots van de verzendadministratie overgelegd. Daaruit blijkt dat de verzuimbrief op 23 april 2015 is verzonden naar [appellant]. Geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van deze in de verzendadministratie opgenomen gegevens. Geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat het college deze gegevens achteraf heeft opgesteld. Voor zover [appellant] erop heeft gewezen dat het college in de bezwaarfase de brief noch de opschorting van de beslistermijn heeft genoemd, wordt overwogen dat daarvoor geen aanleiding bestond aangezien hij in bezwaar niet heeft aangevoerd dat een vergunning van rechtswege was gegeven. De gestelde omstandigheid dat alle contacten van het college met hem telefonisch of elektronisch verliepen en dat dit de eerste per post verzonden brief zou zijn, vormt evenmin aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens in de verzendadministratie. Naar aanleiding van de stelling dat van de opschorting van de beslistermijn geen publicatie is geweest in het weekblad ‘Het Gemeentenieuws’ overweegt de Afdeling dat een dergelijke publicatie geen vereiste is voor rechtsgeldigheid van de opschorting van de beslistermijn.
Gelet op het vorenstaande heeft het college aannemelijk gemaakt dat de verzuimbrief op 23 april 2015 aan [appellant] is verzonden.
[appellant] is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij de brief niet heeft ontvangen. Hij heeft geen feiten gesteld op grond waarvan de ontvangst ervan redelijkerwijs kan worden betwijfeld, zodat het er voor moet worden gehouden dat hij de brief kort na 23 april 2015 heeft ontvangen. Daarmee is de beslistermijn van acht weken opgeschort tot 31 mei 2015, de dag waarop het college de door [appellant] verstrekte aanvullende gegevens heeft ontvangen. Nu niet in geschil is dat het college, uitgaande van opschorting van de termijn vanaf die datum, tijdig heeft beslist, heeft de rechtbank terecht overwogen dat een vergunning van rechtswege niet is gegeven.
Het betoog faalt.
3. [appellant] heeft in het hoger beroepschrift vermeld dat de in beroep aangevoerde gronden als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Op de in het beroepschrift genoemde gronden is de rechtbank in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. [appellant] heeft in het hoger beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zou zijn. [appellant] heeft bij brief van 27 oktober 2017 een verklaring van [architect] overgelegd, waarin deze zijn mening geeft over de verbrede dakkapel, maar in de brief noch in de verklaring worden gronden aangevoerd betreffende het door de rechtbank gegeven oordeel ter zake van welstand.
Voor zover [architect] ter zitting de keuze van [appellant] voor het bouwplan heeft toegelicht alsmede heeft toegelicht dat een op onderdelen aangepast bouwplan vermoedelijk wel door het college kan worden vergund, overweegt de Afdeling dat daarin geen aanleiding wordt gevonden voor het oordeel dat het college het in bezwaar gehandhaafde besluit niet op het negatieve welstandsadvies heeft mogen baseren.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank op goede gronden overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het weigeren van de omgevingsvergunning.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017
163.