201708832/1/V3.
Datum uitspraak: 7 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 2 november 2017 in zaak nr. NL17.10687 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2017 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 2 november 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A. Collet, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) staat in afwijking van artikel 8:104, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 5.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, staat, in afwijking van artikel 84, aanhef en onder a, tegen de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 94, vijfde lid, hoger beroep open bij de Afdeling.
2. Aan het besluit van 26 juli 2017 zijn de besluiten van de staatssecretaris tot inbewaringstelling van de vreemdeling van 18 juni 2017 en 21 juni 2017 voorafgegaan. De staatssecretaris heeft het besluit van 18 juni 2017 genomen krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit alsmede het beroep van de vreemdeling tegen het voortduren van de bewaring bij uitspraken van respectievelijk 5 juli 2017 en 28 augustus 2017 ongegrond verklaard. Bij het besluit van 21 juni 2017 heeft de staatssecretaris de bewaring omgezet naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 en bij het besluit van 26 juli 2017 weer naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet.
3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 2 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1141) is een categoriewijziging als vorenbedoeld geen oplegging van een nieuwe maatregel tot bewaring, maar betreft deze een voortduren van de reeds opgelegde bewaring. Het tegen het besluit van 26 juli 2017 door de vreemdeling ingestelde beroep moet derhalve worden opgevat als gericht tegen het voortduren van de bewaring in de zin van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000. De uitspraak van de rechtbank van 2 november 2017 is gedaan op dit beroep en is derhalve een uitspraak, als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000. Hiertegen staat, anders dan bij een uitspraak als bedoeld in artikel 95, eerste lid, van deze wet geen hoger beroep open bij de Afdeling. 4. De Afdeling is kennelijk onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2017
47.