ECLI:NL:RVS:2017:3407

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
201609938/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing ontheffing sluitingstijden horecabedrijf door burgemeester

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 17 november 2016 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om ontheffing van de verplichte sluitingstijden voor zijn horecabedrijf ongegrond verklaarde. De burgemeester van Ermelo had op 22 juli 2015 de aanvraag afgewezen, en dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd. De burgemeester baseerde zijn afwijzing op meerdere incidenten die zich tussen 9 november 2014 en 1 november 2015 hadden voorgedaan, die de woon- en leefsituatie in de omgeving negatief beïnvloedden. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit kon komen, mede op basis van een politierapport dat de incidenten documenteerde.

Tijdens de zitting op 24 november 2017 werd de zaak behandeld. [appellant] voerde aan dat de burgemeester ten onrechte had gesteld dat hij en zijn echtgenote dronken waren tijdens een incident op 4 juni 2015, en dat de politie niet objectief had gehandeld. Hij betwistte de juistheid van het politierapport en stelde dat de burgemeester niet had mogen afgaan op de daarin vermelde incidenten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de burgemeester de afwijzing van de aanvraag terecht had gegrond op de incidenten, en dat de rechtbank de afwijzing terecht had bevestigd. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

De Afdeling concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten dat de incidenten de woon- en leefsituatie in de omgeving te veel beïnvloedden om de ontheffing te verlenen. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de burgemeester de aanvraag terecht had afgewezen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 december 2017.

Uitspraak

201609938/1/A3.
Datum uitspraak: 13 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ermelo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 november 2016 in zaak nr. 16/230 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Ermelo.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2015 heeft de burgemeester de aanvraag van [appellant] om ontheffing van de verplichte sluitingstijden voor het [horecabedrijf] afgewezen.
Bij besluit van 30 november 2015 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het door hem gedane verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De burgemeester heeft een politierapport overgelegd waarbij hij op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht heeft medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling hiervan kennis mag nemen. De Afdeling heeft beperking van de kennisneming van dit rapport gerechtvaardigd geacht. [appellant] heeft de Afdeling toestemming gegeven om mede op de grondslag van dit rapport uitspraak te doen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2017, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door I. van Duuren, bijgestaan door mr. R.A. Oosterveer, advocaat te Apeldoorn, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Ten tijde van de aanvraag en de daaropvolgende besluitvorming van de burgemeester gold de Algemene plaatselijke verordening gemeente Ermelo 2011. In artikel 2:13, eerste lid, van deze verordening was bepaald dat openbare inrichtingen elke dag tussen 01.00 uur en 07.00 uur gesloten dienden te zijn. Op grond van het derde lid kon de burgemeester ontheffing verlenen van deze verplichting.
[appellant] exploiteert met zijn echtgenote het [horecabedrijf]. De burgemeester heeft aan de afwijzing van zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat zich in de periode van 9 november 2014 tot en met 1 november 2015 meerdere incidenten met betrekking tot het horecabedrijf en de exploitanten hebben voorgedaan die de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf te veel hebben beïnvloed om de aangevraagde ontheffing te verlenen. De rechtbank heeft de afwijzing redelijk geacht onder verwijzing naar het politierapport, waarin de incidenten zijn vermeld.
Redelijkheid weigering ontheffing
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank de afwijzing van zijn aanvraag ten onrechte redelijk heeft geacht. Hij voert daartoe aan dat niet zonder meer ervan kan worden uitgegaan dat het politierapport juist is en de oorzaak van de daarin vermelde incidenten bij zijn echtgenote en hem ligt. Zo is hij onherroepelijk vrijgesproken van brandstichting in de nacht van 4 op 5 juni 2015 in de nabijheid van het horecabedrijf. Ten onrechte heeft de politie gesteld dat zijn echtgenote en hij die nacht dronken waren terwijl zij in het horecabedrijf werkten. Zijn echtgenote werkte daar toen niet. Dat hij onvast ter been was, werd veroorzaakt doordat hij enkele weken eerder zijn enkel had gebroken en enkele dagen voor de genoemde nacht het gips van zijn enkel was verwijderd. Ten onrechte heeft de politie gesteld dat hij met een dubbele tong sprak. Spreken met een dubbele tong kan bovendien meerdere andere oorzaken dan dronkenschap hebben, zoals vermoeidheid. Daarvan was bij hem sprake, aangezien hij op de betrokken dag en de dagen ervoor lange diensten had gedraaid. De politie heeft zijn echtgenote en hem niet aan een alcoholtest onderworpen, hoewel hij daarom had verzocht. Wat de gestelde geluidsoverlast betreft, is niet duidelijk of dat van het horecabedrijf afkomstig was of van direct daarnaast gelegen horecagelegenheden. Evenmin is duidelijk wat de relevantie is van de melding van mishandeling van een taxichauffeur, aldus [appellant].
2.1.    Hetgeen [appellant] aanvoert over brandstichting en over mishandeling van een taxichauffeur, is niet van belang. De burgemeester heeft niet gesteld dat de aanvraag mede wegens brandstichting moest worden afgewezen en in het politierapport wordt evenmin melding gemaakt van brandstichting. Hoewel de burgemeester de melding van mishandeling van een taxichauffeur ter zitting bij de rechtbank als relevant feit heeft genoemd, dateert deze melding van voor de in het besluit van 30 november 2015 vermelde periode van incidenten die aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag is gelegd.
Ter zitting bij de rechtbank heeft de burgemeester toegelicht dat de afwijzing van de aanvraag hoofdzakelijk is gebaseerd op een incident dat in de nacht van 4 op 5 juni 2015 heeft plaatsgevonden, terwijl [appellant] op 18 mei 2015 met de burgemeester, de politie, het openbaar ministerie en andere Ermelose horecaondernemers een convenant had ondertekend, dat strekt tot samenwerking teneinde horecagerelateerde overlast te verminderen of te voorkomen. Dit incident is beschreven in het politierapport, dat niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt. Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:554, en 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1480, brengt dat met zich dat daaraan minder bewijskracht toekomt, maar dus niet dat het zonder betekenis is. Het bevat gedetailleerde verslagen van politiefunctionarissen, van wie niet is gebleken dat zij een belang hebben bij het onjuist vermelden van hetgeen zij hebben waargenomen. Betwisting is op zichzelf onvoldoende om aan de juistheid van het politierapport te twijfelen.
Het in het politierapport beschreven incident in de nacht van 4 op 5 juni 2015 is op vrijwel dezelfde wijze ook beschreven in het naar aanleiding van het incident genomen besluit van 5 juni 2015 waarbij de burgemeester [appellant] en zijn echtgenote onder oplegging van een dwangsom heeft gelast om het horecabedrijf gedurende één week te sluiten. De burgemeester heeft het incident ook samengevat beschreven op de hoorzitting die de bezwaaradviescommissie van de gemeente Ermelo heeft gehouden in het kader van de bezwaren van [appellant] tegen dat besluit en het besluit van 22 juli 2015. Volgens de beschrijvingen heeft de politie het horecabedrijf bezocht naar aanleiding van een melding van door het horecabedrijf veroorzaakte geluidsoverlast. De politie trof [appellant] en zijn echtgenote buiten bij het horecabedrijf aan. De politie heeft [appellant] aangehouden wegens openbare dronkenschap en over zijn echtgenote een proces-verbaal opgemaakt wegens openbare dronkenschap. De politie heeft daarbij opgemerkt dat zijn echtgenote bloeddoorlopen ogen had en dat zij en [appellant] beiden onvast ter been waren en met een dubbele tong spraken. [appellant] en zijn echtgenote weigerden desgevraagd hun identiteitsbewijzen aan de politie over te leggen. [appellant] begon vervolgens te schelden naar de politie, waarna zijn aanhouding volgde. Zijn echtgenote verloor haar zelfbeheersing, mengde zich in de aanhouding en sloeg een politieagent. [appellant] werkte niet mee aan zijn aanhouding, aldus de beschrijvingen. Gezien het voorgaande, mocht de burgemeester aannemelijk achten dat [appellant] en zijn echtgenote dronken waren. Dat een fysieke toestand, zoals die welke de politie bij [appellant] en zijn echtgenote heeft waargenomen, volgens hem een andere oorzaak dan dronkenschap kan hebben en dat zij niet aan een alcoholtest zijn onderworpen, doet daar niet aan af, gelet op de samenhang met het verbaal en fysiek agressieve gedrag tegenover de politie. [appellant] heeft bovendien geen alternatieve verklaring gegeven voor het onvast ter been zijn van zijn echtgenote en voor haar bloeddoorlopen ogen. Dat zijn echtgenote volgens [appellant] in de betrokken nacht niet werkzaam was in het horecabedrijf, laat onverlet dat de burgemeester haar toen vertoonde gedrag van belang mocht achten, aangezien zij mede-exploitant van het horecabedrijf is. Dit geldt te meer, nu het gaat om gedrag dat de politie ter plaatse van het horecabedrijf heeft waargenomen. Voorts mocht de burgemeester behalve de dronkenschap van [appellant] en zijn echtgenote ook het door hen vertoonde agressieve gedrag van belang achten, voor welk gedrag [appellant] geen rechtvaardiging heeft gegeven.
Tot de andere in het politierapport vermelde incidenten in de betrokken periode behoren door de politie gedane constateringen van geluidsoverlast vanuit het horecabedrijf, van overtreding van de verplichte sluitingstijden door het horecabedrijf, van de aanwezigheid van [appellant] in het horecabedrijf onder invloed van alcohol en van door hem vertoond agressief gedrag in het horecabedrijf. Gezien de aard van de constateringen, is er, anders dan [appellant] aanvoert, geen ruimte voor een ander oordeel dan dat de geconstateerde geluidsoverlast uit het horecabedrijf afkomstig was.
Gelet op de aard en ernst van de hiervoor beschreven incidenten in de betrokken periode, heeft de burgemeester in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat deze incidenten de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf zodanig hebben beïnvloed dat zij zich verzetten tegen verlening van de aangevraagde ontheffing. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat de burgemeester de aanvraag mocht afwijzen. Het betoog faalt.
Schadevergoeding
3.    [appellant] heeft verzocht om veroordeling van de burgemeester tot vergoeding van schade die hij als gevolg van de afwijzing van zijn aanvraag stelt te hebben geleden. De rechtbank heeft dat verzoek echter terecht afgewezen, nu de burgemeester de aanvraag mocht afwijzen.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Proceskosten
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Verheij    w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017
582.