ECLI:NL:RVS:2017:3412

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
201607456/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
  • N. Verheij
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake subsidie agrarisch natuurbeheer en probleemgebiedenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht heeft vernietigd. Het college had aan [appellante] een subsidie voor agrarisch natuurbeheer toegekend, maar dit bedrag werd door [appellante] betwist. De rechtbank oordeelde dat het college bij het vaststellen van de subsidie niet de juiste perceeloppervlakten had gehanteerd. Het college had de subsidie gebaseerd op luchtfoto's van 2012, terwijl [appellante] stelde dat deze niet representatief waren voor de situatie in 2013. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] gegrond en herstelde de situatie door zelf in de zaak te voorzien en een probleemgebiedenvergoeding toe te kennen.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak opnieuw beoordeeld. De Afdeling oordeelde dat het college de perceeloppervlakten correct had vastgesteld op basis van de luchtfoto's en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college een gebrek had gemaakt in het besluit. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de probleemgebiedenvergoeding voor beheereenheid 35 en bevestigde de overige delen van de uitspraak. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep van [appellante] ongegrond was en dat het hoger beroep van het college gegrond was.

Uitspraak

201607456/1/A2.
Datum uitspraak: 13 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    [appellante], waarvan de vennoten zijn, [vennoot A], [vennoot B], [vennoot C] en [vennoot D], allen wonend te [woonplaats],
2.    het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 augustus 2016 in zaak nr. 15/2409 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2014 heeft het college [appellante] medegedeeld dat de voor agrarisch natuurbeheer verleende subsidie over 2013 wordt uitbetaald tot een bedrag van € 14.662,93.
Bij besluit van 7 mei 2014 heeft het college [appellante] een probleemgebiedenvergoeding voor 2013 toegekend van € 6.300,82.
Bij besluit van 9 mei 2014 heeft het college het besluit van 10 april 2014 voor een deel herzien, een deel van de subsidie ingetrokken en [appellante] medegedeeld dat de voor agrarisch natuurbeheer verleende subsidie over 2013 wordt uitbetaald tot een bedrag van € 13.323,33.
Bij besluit van 24 maart 2015 heeft het college, voor zover hier van belang, de door [appellante] tegen de besluiten van 10 april 2014 en 9 mei 2015 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en het tegen het besluit van 7 mei 2014 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, dat besluit herroepen en een probleemgebiedenvergoeding toegekend van € 6.565,90.
Bij uitspraak van 29 augustus 2016 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellante] tegen het besluit van 24 maart 2015 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover daarbij is bepaald dat voor beheereenheid 35 geen probleemgebiedenvergoeding wordt toegekend, het besluit van 7 mei 2014 in zoverre herroepen, bepaald dat voor beheereenheid 35 een probleemgebiedenvergoeding voor het jaar 2013 wordt toegekend van € 12,22 en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 24 maart 2015. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante] en het college hoger beroep ingesteld.
[appellante] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door [vennoot B], bijgestaan door ir. S. Boonstra, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniëls en drs. J.H. Dijk, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het geschil heeft betrekking op de hoogte van de door het college aan [appellante] over het beheerjaar 2013 uit te betalen subsidie voor agrarisch natuurbeheer op grond van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer provincie Utrecht (hierna: de SNL), de over dat jaar uit te betalen probleemgebiedenvergoeding en de over dat jaar uit te betalen toeslag voor het uitrijden van ruige stalmest. [appellante] is het met de hoogte van de door het college betaalde bedragen niet eens, omdat deze volgens haar zijn gebaseerd op onjuiste perceeloppervlakten.
2.    De subsidie is verstrekt uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, één van de structuurfondsen van de Europese Unie. Hierop zijn onder meer van toepassing Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van de Europese Unie van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (Pb 2009 L 30; hierna: Verordening 73/2009), alsmede Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Europese Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (Pb 2009 L 316; hierna: Verordening 1122/2009), in het bijzonder de bepalingen over oppervlaktegebonden steunmaatregelen.
Aanvraag
3.    Op 13 november 2009 heeft [appellante] het college verzocht om subsidieverlening krachtens de SNL voor agrarisch natuurbeheer en voor collectief weidevogelbeheer op grond van het collectieve beheerplan "02. De Venen" van de provincie Utrecht. [appellante] heeft het college voorts verzocht om toeslagrechten voor het uitrijden van ruige stalmest in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2015.
Bij besluit van 12 april 2010 heeft het college [appellante] subsidie verleend voor niet-collectief agrarisch natuurbeheer, ten behoeve van de uitvoering van het beheerpakket ‘Botanische weiderand’, alsmede voor landschapsbeheer. De subsidie is verleend voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2015. In het besluit is vermeld dat [appellante] voor niet-collectief agrarisch natuurbeheer het eerste beheerjaar € 5.055,71 aan subsidie krijgt en voor landschapsbeheer € 19.907,76 voor de hele subsidieperiode. In het besluit is voorts vermeld dat de aanvraag om deel te nemen aan collectief agrarisch natuurbeheer is goedgekeurd voor een minimale oppervlakte van 1 hectare en een maximale oppervlakte van 73 hectare, onder voorbehoud van goedkeuring van het collectieve beheerplan door het college. Ook is het verzoek om een toeslag voor het uitrijden van ruige stalmest goedgekeurd. In het besluit is tot slot vermeld dat [appellante] jaarlijks zelf via de Gecombineerde Opgave om uitbetaling van de subsidie moet vragen.
Bij besluit van 12 maart 2013 (Prov. blad 2013, nr. 10) heeft het college het collectieve beheerplan voor het jaar 2013 vastgesteld. [appellante] heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt, waardoor het in rechte is komen vast te staan.
Op 12 mei 2013 heeft [appellante] voor het beheerjaar 2013 verzocht om uitbetaling van de subsidie door middel van de zogeheten Gecombineerde Opgave. Daarbij is tevens verzocht om een probleemgebiedenvergoeding.
Standpunt college
4.    In het besluit van 24 maart 2015 heeft het college [appellante], voor zover hier van belang, medegedeeld dat het bij het bepalen van de oppervlakte van de beheereenheden voor collectief agrarisch beheer is uitgegaan van de perceeloppervlakten zoals die in het door het college goedgekeurde collectief beheerplan zijn vastgesteld. Het college heeft uiteengezet dat in Nederland het systeem voor verificatie van de subsidiabele oppervlakte is gebaseerd op topografische percelen die dienst doen als referentiepercelen. Deze percelen zijn vastgelegd in het Agrarisch Areaal Nederland (AAN). De opgave door de landbouwer van de gewaspercelen met bijbehorende oppervlaktes wordt namens het college door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) beoordeeld, getoetst aan de informatie uit het AAN en geregistreerd in het perceelregister. Een landbouwer dient jaarlijks bij de gebiedscoördinator aan te geven met welke percelen en voor welke perceelgrootte hij voor het desbetreffende jaar wenst deel te nemen aan collectief agrarisch natuurbeheer. De gebiedscoördinator geeft dit aan in de zogeheten Toolkit. Het college bepaalt of de in de Toolkit aangevraagde percelen worden goedgekeurd binnen het collectief beheerplan. Dit betekent dat voor maximaal de in de Toolkit opgegeven oppervlakte een betaalverzoek kan worden ingediend. Voor zover [appellante] zich niet kan vinden in de in de Toolkit vermelde oppervlakten, had zij bezwaar moeten maken tegen de vaststelling van het collectief beheerplan, aldus het college.
Oordeel van de rechtbank
5.    De rechtbank heeft vastgesteld dat het college bij besluit van 12 maart 2013 het collectief beheerplan De Venen 2013 heeft vastgesteld en dat [appellante] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, zodat het collectief beheerplan in rechte vaststaat en [appellante] gehouden was het collectief beheer conform het collectief beheerplan uit te voeren. Dat het collectief beheerplan leidend is volgt uit de artikelen 1.1, onder h, 2.1, vierde en vijfde lid, 9.1 en 9.2 van de SNL. Het college heeft bij de uitbetaling van de subsidie voor collectief beheer 2013 terecht niet voor een groter oppervlakte subsidie uitbetaald dan de maximale oppervlakte zoals vermeld in het collectief beheerplan, aldus de rechtbank. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat in het door [appellante] overgelegde spreadsheet en hetgeen zij overigens heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor het oordeel dat moet worden getwijfeld aan de door het college vastgestelde perceeloppervlakten. Het college heeft aan de hand van de winterluchtfoto’s van 2012 en de zomerluchtfoto’s van 2013 en de daarop gegeven toelichting voldoende aannemelijk gemaakt dat de grenzen van de percelen en daarmee de oppervlakten voor uitbetaling van de SNL-subsidie voor het beheerjaar 2013 correct zijn vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat, hoewel het vaststellen van perceeloppervlakten zorgvuldig dient te gebeuren, het gelet op het grote aantal percelen waarvan de oppervlakte jaarlijks moet worden vastgesteld, niet haalbaar is om de perceelgrenzen met 100% nauwkeurigheid vast te stellen. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een gebrek in het bestreden besluit, aangezien het college zich gedurende de beroepsprocedure op het standpunt heeft gesteld dat dat voor beheereenheid 35 alsnog een probleemgebiedenvergoeding kan worden toegekend voor een bedrag van € 12,22. Mede gelet op dit gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank heeft aanleiding gezien om in zoverre zelf in de zaak te voorzien.
Het hoger beroep van [appellante]
6.    De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
7.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in hetgeen zij heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten zijn gelegen voor het oordeel dat moet worden getwijfeld aan de door het college vastgestelde perceeloppervlakten aan de hand waarvan de hoogte van de subsidie is vastgesteld. Zij voert in dat verband aan dat de rechtbank er geen blijk van geeft acht te hebben geslagen op het door haar in beroep overgelegde spreadsheet, waarin zij per perceel heeft aangeven waarom de door het college aan de hand van de winterluchtfoto’s 2012 vastgestelde oppervlakten niet juist zijn. [appellante] voert verder aan dat het principieel onjuist is om zich bij het vaststellen van de perceelgrenzen voor het beheerjaar 2013 te baseren op de winterluchtfoto’s 2012. Haar melkveehouderijbedrijf ligt in een veenweidegebied dat wordt gekenmerkt door fluctuerend perceeloppervlak als gevolg van aangroeien en dichtgroeien van slootkanten. Tot slot voert [appellante] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het niet haalbaar is om perceelgrenzen met 100% nauwkeurigheid vast te stellen. Dat geeft het college immers een vrijbrief om de oppervlakte van beheereenheden altijd krapper vast te stellen dan de werkelijke oppervlakte. Zeker nu het gaat om een groot aantal beheereenheden, hebben kleine afwijken uiteindelijk tot gevolg dat de afwijking van de oppervlakte op bedrijfsniveau aanzienlijk is en een belangrijke factor is bij het bepalen van de hoogte van de subsidie.
7.1.    Een lidstaat van de Europese Unie moet administratieve controles uitvoeren op oppervlaktegebonden steunaanvragen, waaronder de verificatie van de subsidiabele oppervlakte. Ter ondersteuning hiervan is een lidstaat op grond van Verordening 73/2009 en Verordening 1122/2009 verplicht om een systeem voor identificatie van landbouwpercelen op te zetten op basis van kaarten, kadastrale documenten of andere cartografische gegevens. Daarbij wordt gebruikgemaakt van technieken op basis van een geautomatiseerd geografisch informatiesysteem, bij voorkeur inclusief orthobeelden van lucht- of satellietopnamen. De RVO, die voor het college de SNL uitvoert, heeft in 2009 het AAN in gebruik genomen voor het uitvoeren van de controles van percelen en subsidiabele oppervlaktes. Het AAN is het systeem voor de identificatie van landbouwpercelen, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 17 van Verordening 73/2009, en is gebaseerd op luchtfoto’s. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van Verordening 1122/2009 dient het college bij wijze van administratieve kruiscontrole de door een landbouwer opgegeven percelen landbouwgrond met de in het AAN geregistreerde oppervlakten van de referentiepercelen te vergelijken om na te gaan of de opgegeven percelen landbouwgrond als zodanig voor steun in aanmerking komen. Ingevolge het tweede lid kan eventueel een controle ter plaatse, al dan niet door middel van een fysieke veldinspectie, worden gehouden. De Afdeling heeft eerder overwogen (uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1490) dat het college bij het bepalen van de oppervlakte van de beheereenheden waarvoor steun is aangevraagd van de AAN-referentiepercelen mag uitgaan, tenzij hetgeen de steunontvanger aanvoert aanleiding geeft aan de juistheid van de aldus vastgestelde oppervlakte te twijfelen.
7.2.    Ter zitting heeft het college toegelicht dat de perceeloppervlakten die in het AAN zijn geregistreerd jaarlijks worden geactualiseerd. Dit gebeurt aan de hand van luchtfoto’s. Bij de rechtbank heeft het college afdrukken overgelegd van luchtfoto’s die in maart 2012 zijn gemaakt. Door partijen zijn deze foto’s aangeduid als de winterluchtfoto’s 2012. Ter toelichting heeft het college uiteengezet dat gebruik is gemaakt van winterluchtfoto’s, omdat in de winter de bomen en struiken geen blad dragen en die foto’s bovendien een hogere resolutie hebben dan zomerluchtfoto’s, zodat de grenzen tussen land en water en tussen de verschillende percelen beter zijn vast te stellen. Nu deze zaak betrekking heeft op de hoogte van de over het beheerjaar 2013 aan [appellante] te betalen subsidie, en derhalve de situatie van de beheereenheden in 2013 bepalend is, heeft het college de winterluchtfoto’s 2012 vergeleken met de zomerluchtfoto’s 2013. Daarbij is geconstateerd dat er geen grote verschillen bestaan tussen de perceelgrenzen op de winterluchtfoto’s 2012 en die op de zomerluchtfoto’s 2013. Die werkwijze is naar het oordeel van de Afdeling niet onzorgvuldig. Daarbij is van belang dat het college overtuigend heeft gemotiveerd dat bij het in het AAN registreren van de perceeloppervlakten is gekozen voor het gebruik van de foto’s waarop de grenzen van de percelen het duidelijkst zichtbaar zijn waarbij vervolgens aan de hand van de luchtfoto’s van het desbetreffende beheerjaar is gecontroleerd of er wezenlijke wijzigingen van de perceelgrenzen hebben plaatsgevonden.
7.3.    Anders dan [appellante] ter zitting aan de hand van inzage in het percelenregister op haar persoonlijke pagina op mijnrvo.nl heeft betoogd, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij het vaststellen van de perceeloppervlakten van foto’s met een fijnere schaal gebruik had moeten maken. Artikel 17 van Verordening 73/2009 bepaalt dat bij het opzetten van het systeem voor de identificatie van landbouwpercelen gebruik moet worden gemaakt van technieken op basis van een geautomatiseerd geografisch informatiesysteem met een homogene norm die een precisie waarborgt die ten minste overeenkomt met die van kaarten op schaal 1:10000. De luchtfoto’s waarvan het college gebruik heeft gemaakt bij het bepalen van de oppervlakten van de percelen van [appellante] hebben een schaal van 1:500 en zijn derhalve nauwkeuriger dan de toepasselijke Unirechtelijke regelgeving voorschrijft. Ook met het gebruik van kaart- en fotomateriaal met een schaal van 1:500 kunnen de perceeloppervlakten niet met absolute nauwkeurigheid worden vastgesteld. Dat maakt echter niet dat het college onvoldoende nauwkeurig te werk is gegaan bij het vaststellen en registreren van perceeloppervlakten in het AAN. Om het opzetten, actualiseren en gebruiken van een systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen werkbaar te houden, acht de Afdeling toelaatbaar dat gebruik wordt gemaakt van luchtfoto’s met een schaal van 1:500, te meer nu die schaal aanmerkelijk nauwkeuriger is dan de in artikel 17 van Verordening 73/2009 voorgeschreven schaal. Dat bij het gebruik van deze schaal kleine delen van percelen binnen of buiten de in het AAN ingetekende perceelgrenzen vallen, vooral waar het grillige slootkanten in veenweidegebied betreft, is inherent aan het voorgeschreven systeem en maakt niet dat het college bij het bepalen van de oppervlakte van de beheereenheden waarvoor [appellante] steun heeft aangevraagd niet van de AAN-referentiepercelen heeft mogen uitgaan.
7.4.    In de procedure bij de rechtbank heeft [appellante] een spreadsheet overgelegd, waarin zij per perceel heeft beschreven waar er nog grond buiten de in het AAN ingetekende topografische perceelgrenzen ligt. Hetgeen aldus is aangevoerd geeft onvoldoende aanleiding om aan de juistheid van de in het AAN vastgestelde oppervlakten te twijfelen. [appellante] beschrijft op welke punten volgens haar in het AAN ingetekende topografische perceelgrenzen niet volledig samenvallen met de werkelijke perceelgrenzen, maar onvermeld blijft hoe groot de afwijking is. Verder valt de door [appellante] beschreven afwijking in veel gevallen niet of slechts in zeer beperkte mate waar te nemen op de door het college overgelegde winterluchtfoto’s 2012. Bovendien valt te zien dat op sommige plaatsen minimale stukken grond buiten de topografische perceelgrenzen vallen, maar ook dat er bij sommige percelen - bijvoorbeeld percelen 11 en 13 - delen van de sloot binnen de topografische perceelgrenzen vallen. Naar het oordeel van de Afdeling gaat het om kleine imperfecties die inherent zijn aan het gebruik van kaart- en fotomateriaal met een schaal van 1:500. Die geven op zichzelf geen aanleiding om aan de juistheid van de in het AAN vastgestelde oppervlakten te twijfelen. Dat het, naar [appellante] stelt, bij elkaar opgeteld om een aanzienlijk grondoppervlakte gaat maakt dat niet anders.
7.5.    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de Afdeling tot de conclusie dat het college, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, bij het vaststellen van de hoogte van de aan [appellante] over het beheerjaar 2013 te betalen subsidie voor agrarisch natuurbeheer op grond van de SNL de over dat jaar uit te betalen probleemgebiedenvergoeding en de over dat jaar uit te betalen toeslag voor het uitrijden van ruige stalmest heeft mogen uitgaan van de perceeloppervlakten zoals die zijn geregistreerd in het AAN. Dit betekent dat het betoog faalt.
Het hoger beroep van het college
8.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte geoordeeld heeft dat het college zich in beroep op het standpunt heeft gesteld dat voor beheereenheid 35 alsnog een probleemgebiedenvergoeding kan worden toegekend voor een bedrag van € 12,22 en zelf in de zaak voorziend die vergoeding heeft toegekend aan [appellante]. Het college voert aan dat, anders dan het geval was met betrekking tot de jaren 2010 tot en met 2012, het college met betrekking tot het jaar 2013 de rechtbank niet heeft medegedeeld dat zij aanleiding ziet om voor beheereenheid 35 alsnog een probleemgebiedenvergoeding toe te kennen. Daarbij heeft een rol gespeeld dat in 2013 voor toekennen van een probleemgebiedenvergoeding niet langer de voorwaarde gold dat sprake moest zijn van aaneengesloten landbouwgrond met een oppervlakte van 0,5 hectare. Er was voor 2013 dan ook geen sprake van afwijzing van de probleemgebiedenvergoeding voor de beheereenheid 35 wegens het niet voldoen aan die voorwaarde. [appellante] heeft dan ook geen beroepsgrond tegen afwijzing van de probleemgebiedenvergoeding voor beheereenheid 35 gericht, aldus het college.
8.1.    Bij brief van 27 mei 2015 heeft het college de rechtbank te kennen gegeven dat bij nader inzien [appellante] terecht stelt dat beheereenheid 35 een aaneengesloten oppervlakte heeft van meer dan 0,5 hectare en derhalve is voldaan aan de voorwaarde om voor dat perceel een probleemgebiedenvergoeding toe te kennen. Dit betekent dat [appellante] voor beheereenheid 35 voor de jaren 2010, 2011 en 2012 recht heeft op een probleemgebiedenvergoeding van € 12,22 per jaar, aldus het college. In de brief van 27 mei 2015 neemt het college geen standpunt in over de probleemgebiedenvergoeding voor het jaar 2013. Het oordeel van de rechtbank dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat voor beheereenheid 35 een probleemgebiedenvergoeding kan worden toegekend voor 2013 voor een bedrag van € 12,22 berust dan ook op een onjuiste lezing van die brief.
In het besluit van 24 maart 2015 is vermeld dat de voorwaarde dat de landbouwgrond een aaneengesloten oppervlakte dient te hebben van 0,5 hectare om voor een probleemgebiedenvergoeding in aanmerking te komen per 1 januari 2013 vervallen is. Dit betekent dat die voorwaarde voor 2013 ook niet meer is gesteld. Ter zitting is komen vast te staan dat het college aan [appellante] voor beheereenheid 35 voor het jaar 2013 een probleemgebiedenvergoeding heeft toegekend. Gelet hierop heeft de rechtbank dan ook ten onrechte geoordeeld dat sprake is van een gebrek in het bestreden besluit, voor zover daarin voor beheereenheid 35 voor het jaar 2013 geen probleemgebiedenvergoeding is toegekend. Dit betekent ook dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak voorziend heeft bepaald dat voor beheereenheid 35 voor het jaar 2013 een probleemgebiedenvergoeding wordt toegekend van € 12,22.
De slotsom is dat het betoog slaagt.
Conclusie
9.    Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond. Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het besluit van 24 maart 2015 heeft vernietigd - voor zover daarbij is bepaald dat voor beheereenheid 35 voor het jaar 2013 geen probleemgebiedenvergoeding is toegekend - het besluit van 7 mei 2014 in zoverre heeft herroepen, heeft bepaald dat voor beheereenheid 35 voor het jaar van 2013 een probleemgebiedenvergoeding wordt toegekend van € 12,22 en heeft bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 24 maart 2015. De uitspraak van de rechtbank dient voor het overige en voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van het college van gedeputeerde staten van Utrecht gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 augustus 2016 in zaak nr. 15/2409, voor zover de rechtbank het besluit van 24 maart 2015 heeft vernietigd - voor zover daarbij is bepaald dat voor beheereenheid 35 voor het jaar 2013 geen probleemgebiedenvergoeding is toegekend - het besluit van 7 mei 2014 in zoverre heeft herroepen, heeft bepaald dat voor beheereenheid 35 voor het jaar van 2013 een probleemgebiedenvergoeding wordt toegekend van € 12,22 en heeft bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 24 maart 2015;
III.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Wieland
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017
502.
BIJLAGE Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van de Europese Unie van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (Pb 2009 L 30).
Artikel 2 (Definities)
Voor de toepassing van de onderhavige verordening gelden de volgende definities:
[…]
h. „landbouwgrond": om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland, blijvend grasland of voor de teelt van blijvende gewassen.
Artikel 14 (Werkingssfeer)
Elke lidstaat zet een geïntegreerd beheers- en controlesysteem op (hierna het „geïntegreerd systeem" genoemd).
Het geïntegreerd systeem is van toepassing op de in bijlage I vermelde steunregelingen.
Voor zover nodig, is het ook van toepassing op het beheer en de controle inzake de in de hoofdstukken 1 en 2 vastgestelde voorschriften.
Artikel 15 (Onderdelen van het geïntegreerd systeem)
1. Het geïntegreerd systeem omvat de volgende onderdelen:
a) een geautomatiseerde gegevensbank;
b) een systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen;
c) een systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten;
d) steunaanvragen;
e) een geïntegreerd controlesysteem;
f) één enkel systeem om de identiteit te registreren van elke landbouwer die een steunaanvraag indient.
[…]
Artikel 17 (Systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen)
Het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen wordt opgezet op basis van kaarten of kadastrale documenten of andere cartografische gegevens. Daarbij wordt gebruikgemaakt van technieken op basis van een geautomatiseerd geografisch informatiesysteem, bij voorkeur inclusief orthobeelden van lucht- of satellietopnamen, met een homogene norm die een precisie waarborgt die ten minste overeenkomt met die van kaarten op schaal 1:10000.
Artikel 18 (Systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten)
1. Er wordt een systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten opgezet zodanig dat het verificatie van de toeslagrechten en kruiscontroles door vergelijking met de steunaanvragen en door vergelijking met het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen mogelijk maakt.
[…]
Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Europese Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (Pb 2009 L 316).
Artikel 6 (Identificatie van de percelen landbouwgrond)
1. Het in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond wordt toegepast op het niveau van referentiepercelen zoals kadastrale of topografische percelen die een unieke identificatie van elk referentieperceel garanderen.
Voor de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling en de regeling inzake een enkele areaalbetaling wordt voor elk referentieperceel een maximumoppervlakte vastgesteld die voor steun in het kader van deze regelingen in aanmerking komt. Het GIS functioneert op basis van een nationaal referentiesysteem van coördinaten. Indien verschillende coördinatensystemen worden gebruikt, zijn deze binnen elke lidstaat onderling compatibel.
De lidstaten zorgen er bovendien voor dat de percelen landbouwgrond op betrouwbare wijze worden geïdentificeerd en verlangen met name dat de verzamelaanvraag vergezeld gaat van de door de bevoegde autoriteit bepaalde gegevens of documenten die het mogelijk maken elk perceel landbouwgrond te lokaliseren en te meten.
Artikel 28 (Kruiscontroles)
1. De in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde administratieve controles maken de opsporing van onregelmatigheden, in het bijzonder de automatische opsporing daarvan met behulp van computermiddelen, mogelijk en omvatten kruiscontroles:
[…];
c) door de in de verzamelaanvraag aangegeven percelen landbouwgrond te vergelijken met de in het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond opgenomen referentiepercelen om na te gaan of de oppervlakten als zodanig voor steun in aanmerking komen;
[…].
2. Uit de kruiscontroles voortvloeiende indicaties omtrent onregelmatigheden geven aanleiding tot een vervolgactie in de vorm van enige andere passende administratieve procedure en, zo nodig, een controle ter plaatse.
[…].
Artikel 33 (Onderdelen van de controles ter plaatse)
De controles ter plaatse hebben betrekking op alle percelen landbouwgrond waarvoor steun is aangevraagd in het kader van de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 73/2009 genoemde steunregelingen, met uitzondering van de percelen waarop aanvragen om steun voor zaaizaad als bedoeld in artikel 87, van die verordening betrekking hebben. De feitelijke constatering van de oppervlakten als onderdeel van een controle ter plaatse mag evenwel worden beperkt tot een steekproef die ten minste 50 % omvat van de percelen landbouwgrond waarvoor een aanvraag is ingediend in het kader van de bij de titels III, IV en V van Verordening (EG) nr. 73/2009 ingestelde steunregelingen, mits de steekproef ten aanzien van de gecontroleerde oppervlakte en de aangevraagde steun een controleniveau garandeert dat betrouwbare en representatieve resultaten oplevert. Indien deze steekproefsgewijze controle anomalieën aan het licht brengt, wordt de steekproef van percelen landbouwgrond die daadwerkelijk worden geïnspecteerd, uitgebreid.
De lidstaten mogen gebruikmaken van teledetectie overeenkomstig artikel 35 en, indien mogelijk, van GNSS-technieken (Global Navigation Satellite System - wereldwijd satellietnavigatiesysteem).
Artikel 34 (Constatering van de oppervlakten)
[…]
2. De totale oppervlakte van een perceel landbouwgrond kan in aanmerking worden genomen op voorwaarde dat het volgens de gebruikelijke normen van de betrokken lidstaat of regio om een volledig gebruikt perceel gaat. Is dit niet het geval, dan wordt de werkelijk gebruikte oppervlakte in aanmerking genomen.
Voor de regio’s waar bepaalde elementen, met name heggen, sloten en muren, van oudsher deel uitmaken van de goede landbouwmethoden op het gebied van teelten of grondgebruik, kunnen de lidstaten besluiten dat de oppervlakte van die elementen als een onderdeel van de volledig gebruikte oppervlakte moet worden beschouwd op voorwaarde dat zij een door de lidstaten te bepalen totale breedte niet overschrijdt. Die breedte moet overeenkomen met een traditionele breedte in de betrokken regio en mag niet meer dan 2 m bedragen.
Wanneer de lidstaten vóór de inwerkingtreding van de onderhavige verordening de Commissie conform artikel 30, lid 2, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 796/2004 in kennis hebben gesteld van een breedte van meer dan 2 m, mag deze breedte onverminderd worden toegepast.
Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Provincie Utrecht
Artikel 1.1 (begripsbepalingen)
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
e. beheereenheid: aaneengesloten oppervlakte landbouwgrond waarop een agrarisch beheerpakket wordt of gaat worden uitgevoerd;
[…]
h. collectief agrarisch natuurbeheer: agrarisch natuurbeheer waarover op grond van artikel 2.1, vierde lid, in het natuurbeheerplan nadere voorschriften zijn opgenomen.
i. collectief beheerplan: plan inzake de coördinatie en afstemming van collectief agrarisch natuurbeheer, opgesteld door een gebiedscoördinator;
j. gebiedscoördinator: rechtspersoon die collectief agrarisch natuurbeheer coördineert […];
Artikel 4.1.1.1 (grondslag subsidie)
Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie agrarisch natuurbeheer verstrekken.
Artikel 4.1.1.4 (aanvraag subsidie)
Een aanvraag tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond waarop de grenzen van de beheereenheden waarvoor subsidie wordt aangevraagd én een nummering van die beheereenheden zijn aangegeven.
Artikel 4.1.1.6 (subsidieverplichtingen)
[…]
2. Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer dient uiterlijk op de peildatum van ieder beheerjaar, middels een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier, bij Gedeputeerde Staten een aanvraag in tot betaling van de jaarvergoeding voor dat beheerjaar […].
Artikel 4.1.1.7 (hoogte subsidie)
1. Een subsidie agrarisch natuurbeheer bestaat uit de som van zes jaarvergoedingen, elk behorend bij één van de zes beheerjaren waarvoor subsidie wordt verstrekt.
2. Een jaarvergoeding is het product van het op grond van artikel 4.1.1.8, eerste lid, onderdeel a, voor het desbetreffende beheerjaar en agrarisch beheerpakket vastgestelde tarief en het aantal hectares waarvoor voor het betreffende agrarische beheerpakket subsidie wordt verstrekt, eventueel vermeerderd met het product van het van toepassing zijnde tarief, bedoeld in artikel 4.1.1.8, eerste lid, onderdeel b, en het aantal hectares waarvoor de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid, wordt verstrekt.