201601860/1/A2.
Datum uitspraak: 8 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 februari 2016 in zaak nr. 15/4985 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de eerder vastgestelde huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2011 herzien, deze vastgesteld op nihil en een bedrag van € 1.556,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 12 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen hebben nadere stukken ingediend.
Bij brief van 11 november 2016 heeft de Afdeling schriftelijke vragen aan [appellant] gesteld.
[appellant] heeft deze vragen bij brief van 24 november 2016 beantwoord.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2016, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van der Werken, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] huurde in 2011 woonruimte aan de [locatie] in [plaats]. Daarvoor heeft hij met ingang van 1 februari 2011 huurtoeslag aangevraagd en die toeslag in de vorm van voorschotten ontvangen.
Bij besluit van 24 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2011 definitief vastgesteld op € 1.556,00.
Bij besluit van 24 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen deze vaststelling herzien en de huurtoeslag van [appellant] over 2011 vastgesteld op nihil.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 12 augustus 2015, waarbij het besluit van 24 april 2015 is gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat het inkomen van de ouders van [appellant] meetellen voor het gezamenlijke jaarinkomen van [appellant], omdat zij ingeschreven staan op hetzelfde adres en [appellant] op basis van het gezamenlijke jaarinkomen over 2011 niet in aanmerking komt voor huurtoeslag. Voorts heeft [appellant] niet aangetoond dat hij huur heeft betaald.
De rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij een zelfstandige woning bewoonde.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt in zijn hogerberoepschrift dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen niet bevoegd was om de definitieve vaststelling huurtoeslag over 2011 te herzien, omdat hij in zijn aanvraag reeds had vermeld dat zijn ouders op hetzelfde adres woonden en op grond van die aanvraag door de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot van € 1.500,00 is toegekend.
[appellant] heeft bij brief van 16 november 2016 medegedeeld dat de casemanager van de Penitentiaire Inrichting waarin hij verblijft geen vervoer kon regelen voor het bijwonen van de zitting bij de Afdeling. De Afdeling heeft [appellant] om die reden schriftelijke vragen gesteld. Nu [appellant] in hoger beroep slechts de gronden die hij bij de rechtbank heeft aangevoerd heeft herhaald en hij ter zitting bij de rechtbank, bijgestaan door zijn vader en moeder, is gehoord, is [appellant], mede gelet op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 27 mei 2010 (Artyomov tegen Rusland), ECLI:CE:ECHR:2010:0527JUD001414602, rechtsoverwegingen 209 tot en met 212, hiermee voldoende in de gelegenheid gesteld zijn standpunt naar voren te brengen.
[appellant] heeft de gestelde vragen bij brief van 24 november 2016 beantwoord. In die brief heeft [appellant] uiteengezet dat de woonruimte waarvoor hij huurtoeslag heeft aangevraagd bestond uit een slaapvertrek, een woonkamer en een vliering. In het slaapvertrek bevond zich een sanitaire voorziening met warm en koud water. In het woonvertrek bevond zich een keukenblok met daarop een elektrisch kooktoestel en op de vliering bevond zich een verplaatsbare douchecabine. [appellant] heeft in die brief eveneens toegelicht dat alleen hij van de woonruimte gebruik maakte.
3.1. De relevante bepalingen luiden als volgt:
Wet op de huurtoeslag
Artikel 1
"In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:
[…]
j. woning: een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden;
[…]."
Artikel 1a
"1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
[…]"
Artikel 9
"1. Een huurtoeslag wordt slechts toegekend:
a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;
b. als op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, behoudens eventueel een onderhuurder en personen die behoren tot diens huishouden.
[…]"
Artikel 11
"1. Een huurtoeslag wordt slechts toegekend voor de huur van een woning die:
a. een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage is
[…]."
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir)
Artikel 20
"1. Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die wijziging.
[…]"
3.2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan [appellant] over 2011 voorschotten huurtoeslag toegekend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3373, is het systeem van de bevoorschotting zodanig ingericht dat de Belastingdienst/Toeslagen in staat is in korte tijd een groot aantal besluiten op aanvragen om een toeslag te nemen. Daarbij wordt in beginsel uitgegaan van de door de aanvrager overgelegde gegevens. De controle op het recht op een toeslag vindt pas na afloop van het berekeningsjaar plaats. Eerst dan wordt de toeslag berekend en definitief vastgesteld. Deze definitieve vaststelling kan worden herzien. De mogelijkheden om een definitieve toekenning in het nadeel van de belanghebbende te herzien, als hier aan de orde, zijn in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in het besluit van 24 april 2015 de definitieve vaststelling van de huurtoeslag van [appellant] over 2011 herzien, omdat de inspecteur een gewijzigd inkomensgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft doorgegeven. Op grond van artikel 20 van de Awir dient de Belastingdienst/Toeslagen dan de tegemoetkoming huurtoeslag te herzien met inachtneming van die wijziging. 3.3. In het besluit van 24 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij het bepalen van de draagkracht van [appellant] eveneens de toetsingsinkomens van [partner] en [appellant] betrokken, omdat zij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA; thans: basisregistratie personen) ingeschreven staan op hetzelfde adres.
3.4. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:399, overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen er in beginsel van uit mag gaan dat op één GBA-adres één zelfstandige woning is gelegen en degenen die op hetzelfde GBA-adres zijn ingeschreven, met uitzondering van de onderhuurder en degenen die behoren tot diens huishouden, mag aanmerken als medebewoners die behoren tot hetzelfde huishouden als de aanvrager van huurtoeslag. Het is aan de aanvrager om aan te tonen dat op één GBA-adres meer zelfstandige woningen zijn gelegen door bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de gehuurde woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres worden gedeeld. Voorts dient de huurder aan te tonen dat degene die de Belastingdienst/Toeslagen als medebewoner heeft aangemerkt niet tot zijn huishouden behoort of heeft behoord. 3.5. [appellant] heeft zijn stelling dat in de woonruimte een verplaatsbare douchecabine aanwezig was waarvan hij het exclusieve gebruik had eerst in de brief van 24 november 2016 naar voren gebracht. Hij heeft voor die stelling geen bewijs overgelegd. Die stelling komt voorts niet overeen met de mededeling van de gemachtigde van [appellant] in het beroepschrift en ter zitting bij de rechtbank dat [appellant] de badkamer met zijn ouders deelde. Die stelling wordt evenmin ondersteund door de in reactie op het informatieverzoek van de Belastingdienst/Toeslagen van 19 juni 2013 en in beroep overgelegde foto’s van de woonruimte waarop geen verplaatsbare douchecabine is te zien. Verder kan uit die foto’s niet worden afgeleid dat de woonruimte afsluitbaar was. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij een zelfstandige woonruimte bewoonde.
Gelet op de onder 3.2 weergegeven systematiek behoefde de Belastingdienst/Toeslagen niet eerder dan bij de definitieve vaststelling van de huurtoeslag te controleren of [appellant] een zelfstandige woonruimte bewoonde.
3.6. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht aangenomen dat de Belastingdienst/Toeslagen bevoegd was om de definitieve vaststelling huurtoeslag van [appellant] over 2011 te herzien.
3.7. Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Pans w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017
17-809.