ECLI:NL:RVS:2017:406

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
201600166/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vernietiging van besluit inzake geluidhinder en vergunningverlening

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante sub 1 tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het besluit van 26 november 2013 en het wijzigingsbesluit van 28 juli 2015 heeft vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom het afweek van de in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening opgenomen (voorkeurs)grenswaarden voor het maximale geluidniveau in de nachtperiode. Appellante sub 1 heeft met succes aangevoerd dat de grenswaarden van 70, 65 en 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode in redelijkheid toereikend zijn om geluidhinder te voorkomen of te beperken, en dat deze niet nader behoeven te worden gemotiveerd.

Het incidentele hoger beroep van appellante sub 2A en appellante sub 2B richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat hun betoog over de Flora- en faunawet niet slaagt. Zij hebben met succes aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college heeft nagelaten te onderzoeken of er beschermde diersoorten aanwezig zijn, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen vereist is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het college de opdracht om het gebrek in het besluit te herstellen niet tijdig heeft uitgevoerd, waardoor het besluit van 26 november 2013 moet worden vernietigd.

De Afdeling heeft het incidentele hoger beroep van appellante sub 2A en appellante sub 2B gegrond verklaard, evenals het hoger beroep van appellante sub 1. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, met verbetering van de gronden. Tevens is bepaald dat tegen een nieuw besluit op de vergunningaanvraag slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Het college van burgemeester en wethouders van Bergen is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante sub 2A en appellante sub 2B, tot een bedrag van € 990,00, te betalen aan een van hen.

Uitspraak

201600166/2/A1.
Datum uitspraak: 15 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats], en
2. [appellante sub 2A] en [appellante sub 2B], wonend te Siebengewald, gemeente Bergen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 november 2015 in zaken nrs. 14/41, 14/42, 14/43 en 14/159 in het geding tussen:
1. [partij 1A] en [partij 1B], wonend te Siebengewald, gemeente Bergen,
2. [appellante sub 2A],
3. [appellante sub 2B],
4. [partij 4A], [partij 4B] en [partij 4C], wonend te Siebengewald, gemeente Bergen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2715, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zestien weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van het college van 26 november 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
De gestelde termijn is ongebruikt verstreken.
De Afdeling heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om alsnog te onderzoeken of de gevraagde activiteiten, gelet op de in de omgeving aanwezige nestkasten, tevens zijn aan te merken als handelingen waarvoor een of meer van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, eerste lid, 17 en 18 gestelde verboden gelden als bedoeld in artikel 75b, eerste lid, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw). Het college heeft deze opdracht niet tijdig uitgevoerd. Het besluit van 26 november 2013 moet worden vernietigd.
2. Het incidentele hoger beroep van [appellante sub 2A] en [appellante sub 2B] is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat het betoog dat de Ffw aan uitvoering van het project in de weg staat, niet slaagt. Zij hebben met succes aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college heeft nagelaten te onderzoeken of er beschermde diersoorten aanwezig zijn in verband waarmee een verklaring van geen bedenkingen vereist is.
3. Het hoger beroep van [appellante sub 1] is gericht tegen de beslissing van de rechtbank om het besluit van 26 november 2013 en het wijzigingsbesluit van 28 juli 2015 te vernietigen, omdat niet toereikend is gemotiveerd waarom het college afwijkt van de in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening opgenomen (voorkeurs)grenswaarden voor het maximale geluidniveau in de nachtperiode. Zij heeft met succes aangevoerd dat grenswaarden van 70, 65 en 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode in redelijkheid toereikend zijn om geluidhinder te voorkomen of te beperken en niet nader hoeven te worden gemotiveerd.
Conclusie
4. Het incidentele hoger beroep van [appellante sub 2A] en [appellante sub 2B] is gegrond.
5. Het hoger beroep van [appellante sub 1] is eveneens gegrond.
6. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
7. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen een nieuw besluit op de vergunningaanvraag slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 2A] en [appellante sub 2B] gegrond;
II. verklaart het hoger beroep van [appellante sub 1] gegrond;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergen tot vergoeding van bij [appellante sub 2A] en [appellante sub 2B] in verband met de behandeling van het incidenteel hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017
148.