201609522/3/R6.
Datum uitspraak: 2 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), beide gevestigd te Alphen aan den Rijn,
verzoeksters,
en
de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2016, kenmerk 2016/27578, heeft de raad het bestemmingsplan "Omgevingsplan Rijnhaven Oost" vastgesteld.
Onder meer [verzoeker] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [partij A] en [partij B] en Green Retail House B.V. en Green Development B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.
Inleiding
2. In dit geval is gebruik gemaakt van de mogelijkheden die artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet biedt om bij de totstandkoming en vaststelling van een bestemmingsplan voor dit plangebied van bepaalde wettelijke regels af te wijken. Zo zijn in het bestemmingsplan regels gesteld die strekken ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.
3. [verzoeker] heeft een diervoerderbedrijf dat is gevestigd op de percelen [locaties] in Alphen aan den Rijn. Deze percelen zijn gelegen op het gezoneerde industrieterrein "Oude Rijn".
4. Het plangebied omvat onder meer de percelen van [verzoeker]. In de directe omgeving daarvan worden onder andere de functies "wonen" en "wonen bij een bedrijf" mogelijk gemaakt. Voorts heeft de raad bij besluit van dezelfde datum het bestemmingsplan "Geluidzone Industrieterrein Oude Rijn" vastgesteld, waardoor de percelen van [verzoeker] en de directe omgeving daarvan niet langer deel uitmaken van het gezoneerde industrieterrein. [verzoeker] heeft ook ten aanzien van dit plan verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op dit verzoek is beslist bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2017:517. Inhoudelijk
5. [verzoeker] stelt dat het plan "Omgevingsplan Rijnhaven Oost", in samenhang met het plan "Geluidzone Industrieterrein Oude Rijn", niet alleen haar huidige bedrijfsvoering belemmert maar ook in de weg staat aan de uitbreiding van haar productielocatie, waarvoor ten tijde van de vaststelling van het plan reeds een aanvraag om omgevingsvergunning was ingediend. Zij wijst daarbij op de normen voor geluid en geur die in artikel 5, leden 5.1 en 5.2, van de planregels zijn opgenomen. Uit onderzoek dat in haar opdracht is verricht door SPA WNP Ingenieurs blijkt volgens haar dat zij niet kan voldoen aan de daarin gestelde normen.
5.1. Bij brief van 26 januari 2017 heeft de raad meegedeeld dat hij in de door [verzoeker] ingediende stukken en in de beroepen die door anderen zijn ingesteld aanleiding ziet om één of meer besluiten voor te bereiden om door de raad geconstateerde gebreken te herstellen. Dit besluit of deze besluiten zullen volgens hem, gelet op de ingediende stukken, slechts zien op het plangebied van het plan "Omgevingsplan Rijnhaven Oost". De raad stelt in die brief in te kunnen stemmen met schorsing van dit plan. In zijn brief van 17 februari 2017 stelt de raad dat [verzoeker] in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd, indien het plan en het bestemmingsplan "Geluidzone Industrieterrein Oude Rijn" in werking zouden treden. Hij wijst daarbij op gebreken in artikel 5, leden 5.1 en 5.2, van de planregels, alsmede in artikel 4, leden 4.1.2 en 4.1.3, van de planregels, in samenhang met de verbeelding. In deze laatste artikelleden is volgens hem beoogd te regelen dat binnen de vergunde geluid- en geurcontouren van bestaande bedrijven onder meer geen nieuwe woningen zijn toegestaan. Verder wijst hij in die brief op mogelijke gevolgen voor de financiële uitvoerbaarheid van het plan, nu wellicht minder woningen binnen het plangebied kunnen worden gerealiseerd dan waarvan bij de vaststelling van het plan is uitgegaan.
5.2. Nu de raad zich op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande dient het verzoek als kennelijk gegrond te worden toegewezen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding een voorlopige voorziening te treffen die, gelet op de gevolgen van de geconstateerde gebreken voor de financiële uitvoerbaarheid van het plan, bestaat uit schorsing van het gehele plan. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat thans eveneens onduidelijk is of de raad rekening wil houden met de door [verzoeker] genoemde aanvraag om uitbreiding van haar productielocatie.
Overigens wijst de voorzieningenrechter op de mogelijkheid om te verzoeken tot wijziging of (gedeeltelijke) opheffing van de getroffen voorlopige voorziening, indien in een later stadium meer duidelijkheid bestaat over deze gevolgen.
Proceskosten
7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn van 13 oktober 2016, kenmerk 2016/27578, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Omgevingsplan Rijnhaven Oost";
II. veroordeelt de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
III. gelast dat de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Koeman w.g. Lap
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2017
288.