201605682/1/A2.
Datum uitspraak: 15 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juni 2016 in zaak nr. 16/500 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2015 heeft de CSG de aanvraag van [appellante] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het fonds) afgewezen.
Bij besluit van 4 december 2015 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en [appellante] een schadevergoeding van € 2.500,00 toegekend.
Bij uitspraak van 17 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2017, waar [appellante], en de CSG, vertegenwoordigd door mr. M.K. Kanselaar-Borstlap, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De CSG kent uit het fonds onder meer uitkeringen toe aan een ieder die door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
2. [appellante] heeft op 9 januari 2015 een uitkering uit het fonds aangevraagd omdat zij stelt schade te hebben geleden als gevolg van verschillende misdrijven, waaronder mishandeling, bedreiging met geweld, belaging/stalking, diefstal met geweld, mensenhandel en drugshandel, waarvan zij slachtoffer is geworden in de periode vanaf 1985 tot en met 2010.
Bij besluit van 23 juli 2015 heeft de CSG deze aanvraag afgewezen, omdat [appellante] haar opgave onvoldoende heeft onderbouwd met steunbewijs, zoals een aangifte.
Bij besluit op bezwaar van 4 december 2015 heeft de CSG [appellante] alsnog een uitkering van € 2.500,00 toegekend, omdat de politie Midden-Nederland in oktober 2015 heeft bevestigd dat [appellante] slachtoffer is geworden van een bedreiging met een vuurwapen in 1998. Voor de overige gestelde misdrijven heeft de CSG het standpunt gehandhaafd dat geen uitkering kan worden toegekend, nu niet aan de hand van objectieve informatie aannemelijk is geworden dat deze zijn gepleegd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de CSG zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Hoger beroep
3. [appellante] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen. Volgens haar heeft de rechtbank miskend dat het aan haar uitgekeerde schadebedrag te laag is, nu zij vele malen slachtoffer is geworden van een misdrijf, waarvan een deel is gepleegd in de familiesfeer. [appellante] stelt dat zij in haar jeugd ernstig is verwaarloosd door haar ouders en in haar leven twee keer is bedreigd met een vuurwapen. Eén van de door haar gedane aangiftes heeft zij onder druk van haar familie ingetrokken. Nadat zij van huis is weggelopen, heeft zij een vriendje gekregen dat haar stalkte en aan een persoonlijkheidsstoornis leed. Haar zus is uiteindelijk vermoord door zijn broer. Verder is zij gedwongen om in de prostitutie en drugshandel te werken en is er misbruik van haar gemaakt toen zij in de vrijwillige schuldhulpverlening zat. Zij is door alle gebeurtenissen getraumatiseerd, hetgeen blijkt uit haar medische dossier. De rechtbank heeft miskend dat het op de weg van de CSG lag om dit dossier op te vragen en haar te helpen, aldus [appellante].
3.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen of aan nabestaanden daarvan, indien deze ten gevolge van het misdrijf is overleden.
Bij de beoordeling van de hoogte van de uitkering uit het fonds hanteert de CSG het beleid dat is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (versie van 2 juni 2015).
Volgens paragraaf 1.1.4 van de Beleidsbundel hoeft een geweldsmisdrijf niet bewezen te worden, maar moet dit aannemelijk worden gemaakt. Hiervoor is in principe een aangifte bij de politie door het slachtoffer nodig. Als geen aangifte is gedaan, kan een geweldsmisdrijf alleen in uitzonderlijke gevallen op basis van andere informatie aannemelijk worden gemaakt. Een enkele verklaring van het slachtoffer over wat er is gebeurd is onvoldoende. Objectieve aanwijzingen moeten die verklaring ondersteunen. Medische informatie kan een verklaring van het slachtoffer slechts in beperkte mate ondersteunen, omdat de informatie niet kan helpen om de toedracht, aanleiding en omstandigheden van het geweldsmisdrijf aannemelijk te maken.
Volgens paragraaf 1.2.3 van de Beleidsbundel heeft de CSG in samenwerking met haar medisch adviseurs een letsellijst ontwikkeld voor de beoordeling van het opgelopen letsel. Deze letsellijst is te raadplegen op de website van de CSG (www.schadefonds.nl) en geeft een indicatie welk letsel de CSG ernstig vindt en welk uitkeringsbedrag voor immateriële schade hierbij hoort. Het gaat hier dus om richtlijnen. In de letsellijst wordt onderscheid gemaakt tussen fysiek en psychisch letsel.
Volgens de letsellijst behoort tot categorie 2 onder meer bedreiging met een vuurwapen. Bij categorie 2 hoort een uitkering van € 2.500,00.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1446) is het aan de aanvrager van een uitkering uit het fonds om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is geworden van een tegen hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De CSG heeft ter zitting toegelicht dat zij naar aanleiding van de aanvraag zelf ook nagaat of er objectieve aanwijzingen voor het gestelde geweldsmisdrijf zijn, omdat het voor een aanvrager soms lastig is, bijvoorbeeld door tijdsverloop of emotioneel gezien, de aanvraag te staven. Zo wordt er bij de politie nagegaan of er aangifte van het gestelde geweldsmisdrijf is gedaan, aldus de CSG. 3.3. Uit navraag bij de politie door de CSG is gebleken dat [appellante] in 1998 slachtoffer is geweest van bedreiging met een vuurwapen. Gelet hierop heeft de CSG [appellante] een uitkering van € 2.500,00 toegekend. De rechtbank heeft evenwel met juistheid geoordeeld dat de CSG zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen recht heeft op een uitkering voor de overige naar zij stelt tegen haar gepleegde geweldsmisdrijven, nu niet met objectieve gegevens aannemelijk is gemaakt dat zij daarvan slachtoffer is geworden. Dat, naar [appellante] stelt, het letsel uit haar medisch dossier blijkt en de CSG dit had moeten opvragen, kan niet worden gevolgd. Niet alleen is het, zoals hiervoor onder 3.2 is overwogen, aan [appellante], als aanvrager van een uitkering, om haar aanvraag te onderbouwen, maar voorts kan uit de door [appellante] in hoger beroep overgelegde medische gegevens niet worden afgeleid dat het letsel is ontstaan door de naar zij stelt tegen haar gepleegde geweldsmisdrijven.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat [appellante] een uitkering uit het fonds krijgt van € 2.500,00.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Michiels w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017
752.
Verzonden: 15 maart 2017