ECLI:NL:RVS:2018:1009

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
23 maart 2018
Zaaknummer
201703279/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H. Troostwijk
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag vreemdeling met Syrische nationaliteit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank de asielaanvraag van een vreemdeling met de Syrische nationaliteit gegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was door de staatssecretaris op 14 maart 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat Koeweit als veilig derde land werd beschouwd. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris deze beslissing onvoldoende had gemotiveerd en vernietigde het besluit, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen.

De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.R. Kwee, diende ook een incidenteel hoger beroep in. In het hoger beroep stelde de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij onvoldoende had aangetoond dat Koeweit bescherming biedt volgens het Vluchtelingenverdrag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris in zijn hoger beroep geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere uitspraak konden onderbouwen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de asielaanvraag van de vreemdeling niet-ontvankelijk was verklaard.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de hoger beroepen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling ongegrond waren. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep waren gemaakt. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 maart 2018.

Uitspraak

201703279/1/V3.
Datum uitspraak: 22 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.    [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 13 april 2017 in zaak nr. 17/6220 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2017 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 13 april 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.R. Kwee, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    De vreemdeling heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft verklaard dat hij van 1978 tot 1990 en van 1993 tot september 2015 in Koeweit heeft gewoond, een opleiding heeft gevolgd en heeft gewerkt en in het bezit was van een door de autoriteiten van Koeweit aan hem verleende verblijfsvergunning.
2.    Bij het besluit heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard, omdat Koeweit voor de vreemdeling een veilig derde land is.
Het hoger beroep van de staatssecretaris
3.    De staatssecretaris klaagt in zijn grieven dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat in Koeweit bescherming overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt geboden als bedoeld in artikel 3.106a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.1.    De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag of Koeweit een veilig derde land is, heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3379. In het besluit heeft de staatssecretaris aan zijn standpunt dat Koeweit voor de vreemdeling als veilig derde land kan worden beschouwd geen andere motivering ten grondslag gelegd dan die welke de Afdeling in de uitspraak van 13 december 2017 ondeugdelijk heeft bevonden. Gelet hierop kunnen de grieven niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het hoger beroep van de vreemdeling
4.    Hetgeen in het incidenteel hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
Conclusie
5.    De hoger beroepen van de staatssecretaris en de vreemdeling zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    De staatssecretaris dient ten aanzien van de vreemdeling op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Nieuwenhuizen
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2018
633.