201703505/1/A2.
Datum uitspraak: 28 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2017 in zaak nr. 16/5453 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2015 heeft het college aan [appellant] een subsidie van € 320,00 verstrekt voor het vervangen van meervoudige koperen stijgleidingen.
Bij besluit van 15 september 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de door [appellant] gevraagde subsidie vastgesteld op € 457,00.
Bij uitspraak van 16 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 februari 2018, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Brandenburg, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar van een pand aan het [locatie 1] te Amsterdam. Hij heeft het college verzocht om een subsidie op grond van de Subsidieverordening Energie Prestatie Plus (hierna: de Subsidieverordening), om de drinkwaterinstallatie geschikt te maken voor individuele bemetering. De aanvraag ziet op de woning met het adres [locatie 2].
2. Met het besluit van 15 september 2015 heeft het college [appellant] de gevraagde subsidie verstrekt en de hoogte daarvan vastgesteld op € 457,00. Dat bedrag is als volgt samengesteld:
- 1 x € 320,00 ten behoeve van de individueel bemeterde woning op [locatie 2];
- 1 x € 46,00 als tegemoetkoming voor de overlast van de hoofdbewoner van de woning waar de stijgleiding doorheen getrokken wordt;
- 1 x € 91,00 voor het aanleggen van een enkelvoudige stijgleiding naar de woning op III-hoog.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard en geoordeeld dat [appellant] reeds subsidie heeft gekregen voor het aanleggen van een enkelvoudige stijgleiding naar de woning op II-hoog. Om die reden bestaat volgens de rechtbank geen aanleiding om voor deze woning nogmaals subsidie te verstrekken vanwege de aanleg van de stijgleiding naar III-hoog. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat het college heeft kunnen afzien van het horen in bezwaar omdat volledig is tegemoetgekomen aan het bezwaar van [appellant].
Wettelijk kader
4. Artikel 4.1, vierde lid, van de Subsidieverordening luidt:
"De subsidie voor het treffen van overige maatregelen bedraagt, mits zowel lucht- als contact- en installatiegeluid volgens de eisen worden gereduceerd:
[…]
III. voor het treffen van maatregelen ter vervanging van meervoudige koperen stijgleidingen door een enkelvoudige stijgleiding en het geschikt maken voor bemetering van één of meer woningen respectievelijk:
[…]
c. voor de hoofdbewoner van de woning waar de enkelvoudige stijgleiding doorheen wordt getrokken, € 46 als tegemoetkoming voor de overlast;
[…]"
5. Artikel 7:3, aanhef en onder e, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
e. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad".
Hoger beroep
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zijn
subsidieaanvraag ook betrekking heeft op een tegemoetkoming voor de overlast voor de aanleg van de stijgleiding op de tweede verdieping in het huis, aangezien hier ook werkzaamheden moeten plaatsvinden. Dat in de eerdere subsidiebeschikking een tegemoetkoming is verstrekt voor de tweede verdieping staat volgens [appellant] niet vast en bovendien is in het besluit dat daarop betrekking heeft volgens hem niet gespecificeerd voor welke onderdelen subsidie wordt verstrekt. In aansluiting hierop heeft de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte geoordeeld dat het college kon afzien van het horen in bezwaar omdat volgens hem niet volledig is tegemoetgekomen aan zijn bezwaar. 7. De aanvraag van [appellant] ziet op het aanleggen van een enkelvoudige stijgleiding voor het adres [locatie 2]. [appellant] heeft eerder voor de aanleg van een enkelvoudige stijgleiding naar de tweede verdieping een aanvraag om subsidie ingediend. Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1660) volgt dat het college een subsidie van € 46,00 heeft toegekend als tegemoetkoming voor de overlast op het adres [locatie 3] als gevolg van de aanleg van een stijgleiding op die verdieping. Dit besluit van het college is met voornoemde uitspraak in rechte komen vast te staan. [appellant] heeft ten behoeve van de aanleg van een stijgleiding naar de tweede verdieping derhalve reeds een tegemoetkoming voor de overlast ontvangen. Voor de aanleg van de stijgleiding naar de derde verdieping is het, aldus [appellant], zo dat tevens werkzaamheden dienen plaats te vinden op de tweede verdieping omdat de leiding destijds niet geheel is doorgetrokken tot het begin van de derde verdieping. Dit geeft wederom overlast op de tweede verdieping. De Afdeling overweegt dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat aan [appellant] nogmaals een vergoeding voor overlast op de tweede verdieping dient te worden toegekend in verband met de aanleg van de stijgleiding naar de derde verdieping. Dat de eerder toegekende tegemoetkoming voor overlast zag op de aanleg van een stijgleiding naar de tweede verdieping doet hier niet aan af. Ter zitting is bevestigd dat de leiding vanaf de tweede verdieping wordt doorgetrokken naar de derde verdieping en niet opnieuw een hele stijgleiding dient te worden aangelegd. Dit betoog faalt.
8. Over het betoog van [appellant] dat hij in bezwaar ten onrechte niet is gehoord, heeft de rechtbank onder verwijzing naar artikel 7:3, aanhef en onder e, van de Awb terecht geoordeeld dat het college daarvan heeft kunnen afzien omdat [appellant] de maximale subsidie heeft ontvangen.
Dit betoog faalt evenzeer.
Slotsom
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2018
608.