ECLI:NL:RVS:2018:1097

Raad van State

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
201702703/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de terugvordering van kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 21 februari 2017 haar beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de terugvordering van kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen over het jaar 2008. Bij besluit van 10 mei 2013 had de Belastingdienst de aan [appellante] toegekende toeslag definitief vastgesteld op nihil en een bedrag van € 24.025,00 teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij daadwerkelijk kosten voor kinderopvang had gemaakt, omdat de overgelegde overeenkomst met het gastouderbureau niet voldeed aan de eisen van de Wet kinderopvang. In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de overeenkomst niet aan de wettelijke vereisten voldeed. Ze stelt dat ze in staat is om aan te tonen dat ze de kosten van kinderopvang heeft betaald door middel van rekeningafschriften van de gastouder.

Uitspraak

201702703/1/A2.
Datum uitspraak: 4 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 februari 2017 in zaak nr. 16/5470 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag over 2008 definitief berekend en vastgesteld op nihil alsmede een bedrag van € 24.025,00 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 13 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding, standpunt Belastingdienst/Toeslagen en aangevallen uitspraak
1.    [appellante] heeft in 2008 voor haar twee kinderen gebruik gemaakt van gastouderopvang via [gastouderbureau]. In verband daarmee heeft zij een voorschot over 2008 ontvangen ter hoogte van € 24.025,00, dat in termijnen is uitbetaald op de bankrekening van [gastouderbureau].
2.    In het besluit op bezwaar heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij (zelf) kosten van kinderopvang heeft gemaakt in 2008. In het verweerschrift in beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van de kosten van kinderopvang in 2008 niet kan worden vastgesteld en dat niet is gebleken dat de kinderopvang in 2008 heeft plaatsgevonden op basis van de door [appellante] overgelegde overeenkomst.
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat in de overeenkomst tussen [appellante] en het gastouderbureau de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar en de bemiddelingskosten ontbreken, zodat deze overeenkomst niet is aan te merken als een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko). Reeds hierom bestaat geen recht op kinderopvangtoeslag over 2008. De rechtbank komt derhalve niet toe aan de vraag of [appellante] heeft aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang heeft betaald.
Hoger beroep
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Volgens haar voldoet de overeenkomst. Zij heeft de Afdeling daarom verzocht om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen, zodat zij zelf kan aantonen dat zij alle kosten van kinderopvang heeft betaald, door rekeningafschriften van de inmiddels overleden gastouder op te vragen bij de bank.
4.1.    Artikel 52 van de Wko luidt:
"Kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder."
Artikel 11, derde lid, van de Regeling Wko luidt:
"[…] De administratie van een gastouderbureau bevat tevens de volgende gegevens: […],
c. afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst, […]."
4.2.    [appellante] heeft in bezwaar een slecht leesbare versie van een overeenkomst met [gastouderbureau] overgelegd, met ingangsdatum 1 november 2007, waaruit niet kan worden afgeleid of deze is ondertekend. In beroep bij de rechtbank heeft zij een andere versie van dezelfde overeenkomst overgelegd. Deze is ondertekend. In beide overeenkomsten staan geen gegevens over het uurtarief en het aantal opvanguren. De door [appellante] in beroep overgelegde opvangovereenkomst met de gastouder, die niet is ondertekend, bevat wél het aantal uren gastouderopvang per maand, alsmede de uurprijs van de opvang door de gastouder, maar daaruit blijkt niet de hoogte van de bemiddelingskosten. Gelet hierop kan de totale uurprijs niet worden afgeleid uit de overeenkomsten, zodat de overgelegde overeenkomst met [gastouderbureau] niet voldoet aan alle vereisten van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wko.
4.3.    Onder verwijzing naar de uitspraak van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3264, wordt evenwel overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen niet aan de ouder mag tegenwerpen dat de overeenkomst niet alle vereiste gegevens bevat, indien uit de overige overgelegde stukken duidelijk blijkt dat de kinderen zijn opgevangen, voor hoeveel uur en tegen welk tarief, en dat de kosten voor de opvang tijdig en volledig zijn voldaan. In het hiernavolgende zal daarom worden beoordeeld of in het geval van [appellante] uit de stukken blijkt dat de kinderen zijn opgevangen, wat de kosten daarvoor zijn geweest en of zij die kosten tijdig en volledig heeft voldaan.
4.4.    Volgens de jaaropgave over 2008 zouden de totale kosten in dat jaar neerkomen op € 24.025,00 (inkomsten van de gastouder van € 20.566,86 plus de bemiddelingskosten van € 3.458,14). In totaal zouden (1.760+ 2.048 =) 3.808 uren zijn afgenomen. Het uurtarief komt derhalve volgens de jaaropgave neer op (€ 24.025,00 : 3.808 uren =) € 6,31.
Volgens de door [appellante] overgelegde facturen bedroegen de totale kosten van kinderopvang ook € 24.025,00. In totaal zouden volgens de facturen echter 4.080 uren zijn afgenomen. Derhalve zou het uurtarief neerkomen op (€ 24.025,00 : 4.080) = € 5,89.
[appellante] heeft middels een antwoordformulier, ondertekend op 29 oktober 2009, aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgegeven dat zij 3.808 uren heeft afgenomen en dat de totale kosten in 2008 neerkwamen op € 23.228,80. Derhalve zou het uurtarief neerkomen op (€ 23.228,80: 3.808)= € 6,10.
Doordat het uurtarief en het aantal uren volgens de jaaropgaven niet overeenkomen met het uurtarief en het aantal uren volgens de facturen en het uurtarief en het aantal uren volgens de jaaropgaven en volgens de facturen niet overeenkomen met het uurtarief en het aantal uren dat [appellante] heeft doorgegeven en doordat de hoogte van de totale kosten volgens de jaaropgaven en facturen niet overeenkomt met de hoogte van de totale kosten die [appellante] heeft doorgegeven, is niet duidelijk geworden wat de hoogte van de kosten voor kinderopvang in 2008 is geweest, voor hoeveel uren de kinderen van [appellante] zijn opgevangen en tegen welk tarief. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] mocht tegenwerpen dat de overgelegde overeenkomst niet alle vereiste gegevens bevat. Reeds hierom heeft [appellante] geen recht op een kinderopvangtoeslag over 2008. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om [appellante] in de gelegenheid te stellen om rekeningafschriften van de inmiddels overleden gastouder op te vragen bij de bank, zoals door [appellante] is verzocht.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Nales
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2018
680.