201704303/1/A3.
Datum uitspraak: 25 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 mei 2017 in zaak nr. 16/8787 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit 23 augustus 2016 heeft het college de aanvraag van [appellant] voor een tweede sub-branche voor de marktdagen maandag, woensdag en vrijdag afgewezen.
Bij besluit van 24 oktober 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2018, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. W.M. Logtenberg, zijn verschenen.
Overwegingen
Wet- en regelgeving
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] heeft een marktvergunning voor de markt aan de Herman Costerstraat op zaterdag in hoofd-branche 3 Mens en Mode, thans genaamd hoofd-branche 8 Fashion. Voor de maandag, woensdag en vrijdag heeft hij voor de markt aan de Herman Costerstraat een marktvergunning voor de sub-branche 4.18 Religie en Cultuur die valt onder hoofd-branche 4 Wonen en Leven. Op 14 juni 2014 heeft [appellant] als vaste standplaatshouder voor de zaterdag een aanvraag voor een branchewijziging ingediend. Hij wilde met die wijziging in aanmerking komen voor de branche 4.17 Variatiehandel (voorheen: Gebruikt en Ongeregeld). Deze aanvraag is na een negatief advies van de Commerciële Branchecommissie Haagse Markten (hierna: CBC) bij besluit van 26 september 2014 door het college afgewezen. Het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar is door het college ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank van 10 november 2015 ongegrond verklaard, welke uitspraak bij uitspraak van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2091, door de Afdeling is bevestigd. Op 25 juni 2016 heeft [appellant] een aanvraag ingediend voor het als vaste standplaatshouder op de marktdagen maandag, woensdag en vrijdag voeren van een tweede sub-branche, Variatiehandel, naast de sub-branche die hij voor deze marktdagen al heeft. Bij besluit van 23 augustus 2016 heeft het college die aanvraag afgewezen, omdat sprake is van een herhaalde aanvraag, nu de onderhavige aanvraag qua inhoud niet afwijkt van de aanvraag van 14 juni 2014, aldus het college. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd omdat, nu de aanvragen verschillende dagen betreffen, het college ten onrechte is uitgegaan van een herhaalde aanvraag. De rechtbank heeft wel aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet in aanmerking komt voor het voeren van Variatiehandel als tweede sub-branche.
Beoordeling hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Hij voert aan dat zijn bezwaar tegen het besluit van 23 augustus 2016 niet door een onafhankelijke bezwaarschriftencommissie is behandeld. Volgens [appellant] is een medewerker van de afdeling Markten van de Dienst Stadsbeheer gemeente Den Haag, zowel voorzitter van de CBC als contactpersoon van de bezwaarschriftencommissie, en heeft zij daarom invloed kunnen uitoefenen op het advies.
Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor Variatiehandel. Hij voert aan dat hij als vergunninghouder recht heeft op twee sub-branches. Daarbij heeft hij met facturen aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk ongeregelde handel verkocht op de markt aan de Herman Costerstraat, aldus [appellant].
2.1. In hetgeen [appellant] aanvoert ziet de Afdeling geen aanwijzingen dat bij de CBC betrokken ambtenaren invloed hebben gehad op de advisering door de bezwaarschriftencommissie. [appellant] heeft geen concrete omstandigheden gesteld, op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het advies van de bezwaarschriftcommissie als partijdig zou moeten worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 2, zesde lid, van het Branchebesluit Markten Den Haag 2012 (hierna: het Branchebesluit) mag een vergunninghouder voor een vaste standplaats slechts in één hoofd-branche en in maximaal twee sub-branches actief zijn. Met het Branchebesluit beoogt het college een gevarieerd aanbod van producten op de markt te creëren. Daartoe is in het vierde lid van dit artikel vastgelegd, dat vaste standplaatshouders per markt en per hoofdbranche geen vergunning krijgen, als op die markt het maximaal aantal uit te geven vergunningen voor die hoofd- en sub-branche is bereikt. Hiermee wordt voorkomen dat het aanbod op de markt te eenzijdig wordt.
Hieruit volgt dat een vergunninghouder van een vaste standplaats niet steeds het recht heeft om actief te zijn in de twee door hem gewenste sub-branches binnen één hoofd-branche. Het college moet bij de beoordeling van de aanvraag deze voorwaarden uit het Branchebesluit toepassen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat aan vergunninghouders die gespecialiseerd waren in de branche Gebruikt en Ongeregeld de mogelijkheid is geboden om opnieuw deze branche te verkrijgen. Dit geldt alleen voor ondernemers die al voor de omzetting van de vergunning op 1 januari 2013 in deze categorie vielen. De beoordeling of een vergunninghouder voor de omzetting ongeregelde handel verkocht, wordt gemaakt aan de hand van de bekendheid van de vergunninghouder op de markt en de verklaring van de marktmeesters. De marktmeesters gaan hierbij uit van de verkoop in de jaren 2010-2013. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 27 juli 2016 blijkt weliswaar uit de door [appellant] overgelegde facturen dat hij ook andere goederen dan kleding heeft ingekocht, maar dat aan de hand van deze facturen niet geconcludeerd kan worden dat de goederen daadwerkelijk op de markt aan de Herman Costerstraat zijn verkocht. Daarbij is in aanmerking genomen dat [appellant] één keer in de week op de markt in Rotterdam en vier keer per jaar op een markt in Amsterdam goederen verkoopt en dat hij op deze markten alle goederen mag verkopen.
Verder heeft het college zich ter zitting onweersproken op het standpunt gesteld dat ten tijde van de aanvraag van [appellant] het maximaal aantal uit te geven vergunningen voor Variatiehandel op de markt aan de Herman Costerstraat al was bereikt.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet in aanmerking komt voor het voeren van Variatiehandel als tweede sub-branche.
Het betoog faalt.
Slotsom
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het besluit van 24 oktober 2016 in stand blijven.
Proceskosten
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018
176-859. BIJLAGE - Wettelijk kader
Reglement Adviescommissie Haagse Markten 2012
Artikel 1
De Adviescommissie Haagse Markten heeft tot doel het college gevraagd en ongevraagd advies te geven over het marktbeleid, over branchering en over algemene marktaangelegenheden, maar niet over personen.
Artikel 2
1. De Commissie is als volgt samengesteld:
a. het Hoofd van de afdeling Markten van de Dienst Stadsbeheer (voorzitter);
b. twee vertegenwoordigers van de CVAH;
c. twee vertegenwoordigers van VETRA;
d. de Marktmanager van de afdeling Markten van de dienst Stadsbeheer;
e. ambtenaren aan te wijzen door de directeur van de Dienst Stadsbeheer.
[…].
Artikel 5
1. De Adviescommissie Haagse Markten kent Marktkamers en twee marktenoverstijgende overlegstructuren.
[…]
5. De Marktkamers adviseren de Adviescommissie Haagse Markten over zaken die specifiek hun markt betreffen.
6. De marktenoverstijgende overlegstructuren zijn:
a. de CBC;
b. het Uitvoeringsoverleg.
7. De CBC bestaat uit de leden als genoemd in artikel 2, eerste lid. Artikel 2, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
[…].
Branchebesluit Markten Den Haag 2012
Artikel 2
[…]
4. Per markt en per hoofdbranche krijgen niet meer vaste standplaatshouders vergunning dan het in het branchepatroon van de betreffende markt voor die hoofd- en sub-branche vastgestelde maximum.
[…]
6. Een vergunninghouder voor een vaste standplaats mag slechts in één hoofdbranche en in maximaal 2 sub-branches actief zijn. Deze hoofd- en sub-branches worden vermeld op de vergunning.
[…].