ECLI:NL:RVS:2018:1366

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
201707227/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar kindgebonden budget

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 21 juli 2017 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De zaak betreft een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 30 december 2016, waarin het voorschot kindgebonden budget van [appellante] over 2016 opnieuw is berekend en vastgesteld op € 73,00. De Belastingdienst/Toeslagen verklaarde het bezwaar van [appellante] tegen dit besluit niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift volgens hen niet tijdig was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep van [appellante].

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 maart 2018 behandeld. Tijdens deze zitting was de Belastingdienst/Toeslagen vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken. [appellante] betwistte dat zij een toeslagpartner heeft, wat volgens de Belastingdienst/Toeslagen de reden was voor de lage vaststelling van het kindgebonden budget. De rechtbank had vastgesteld dat de bezwaartermijn liep van 31 december 2016 tot en met 10 februari 2017, maar het bezwaarschrift was pas op 27 februari 2017 ontvangen, wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring.

De Afdeling oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen niet voldoende bewijs had geleverd dat het bezwaarschrift niet tijdig was verzonden. De rechtbank had echter terecht geoordeeld dat het bezwaar niet tijdig was ingediend, omdat het niet binnen de gestelde termijn was ontvangen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201707227/1/A2.
Datum uitspraak: 25 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2017 in zaak nr. 17/3122 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 30 december 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kindgebonden budget van [appellante] over 2016 opnieuw berekend en vastgesteld op € 73,00.
Bij besluit van 17 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding en besluitvorming
1.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 30 december 2016 ten grondslag gelegd dat [appellante] een toeslagpartner heeft, waardoor haar kindgebonden budget niet meer is verhoogd met de tegemoetkoming voor alleenstaande ouders. [appellante] betwist dat zij een toeslagpartner heeft en heeft daarom tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar van [appellante] bij het besluit van 17 april 2017 niet-ontvankelijk verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de dienst het bezwaarschrift niet tijdig heeft ontvangen, dan wel dat [appellante] het bezwaarschrift niet tijdig heeft ingediend.
Wettelijk kader
2.    Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."
Artikel 6:9 luidt:
"1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen."
Artikel 35 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen luidt:
"In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking."
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn liep van 31 december 2016 tot en met 10 februari 2017. Het bezwaarschrift is, volgens de daarop door de Belastingdienst/Toeslagen geplaatste ontvangststempel, op 27 februari 2017, ruim twee weken na het verstrijken van deze termijn, bij de Belastingdienst/Toeslagen binnengekomen. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij het bezwaarschrift tijdig heeft verzonden. [appellante] heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar van [appellante] dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toelagen haar bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hiertoe voert zij aan dat zij het bezwaarschrift met dagtekening van 30 januari 2017 binnen de bezwaartermijn aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft verzonden. De Belastingdienst/Toeslagen heeft geen enveloppe met een daarop door PostNL geplaatste poststempel overgelegd, waardoor niet kan worden vastgesteld dat het bezwaar buiten de termijn is verzonden. Evenmin kan door middel van de door de Belastingdienst/Toeslagen op het bezwaarschrift geplaatste ontvangststempel worden vastgesteld dat het bezwaar buiten de termijn is verzonden. Het mogelijk verstrijken van tijd tussen het binnenkomen van de post bij de Belastingdienst/Toeslagen en het plaatsen van een ontvangststempel hierop, kan niet voor rekening van [appellante] komen. Voorts voert zij aan dat er ongelijkheid bestaat in de bewijsopdracht ten behoeve van het verzenden van stukken tussen bestuursorganen en burgers. De Belastingdienst heeft geen voorziening getroffen die het voor haar mogelijk maakt om een verzendadministratie bij te houden, aldus [appellante].
4.1.    Niet in geschil is dat het besluit op 30 december 2016 bekend is gemaakt en de termijn voor het indienen van het bezwaar op 31 december 2016 is aangevangen. Hetgeen [appellante] ten aanzien van de bewijslast over de al dan niet tijdige verzending van het besluit door de Belastingdienst/Toeslagen heeft opgemerkt treft daarom geen doel.
4.2.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft vermeld dat de enveloppe waarin het bezwaarschrift is verstuurd, niet is bewaard. Hierdoor kan niet aan de hand van de poststempel worden vastgesteld wanneer [appellante] het bezwaarschrift ter post heeft aangeboden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 17 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1872) dienen de gevolgen van het in het ongerede raken van de enveloppe voor rekening van het bestuursorgaan te blijven. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat het bezwaarschrift voor het einde van de bezwaartermijn tijdig ter post is bezorgd.
4.3.    Uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb volgt dat ook indien een bezwaarschrift geacht moet worden voor het einde van de termijn ter post te zijn bezorgd, deze niet later dan een week na afloop van de termijn dient te zijn ontvangen om als tijdig ingediend te worden aangemerkt. Niet in geschil is dat de termijn voor het indienen van het bezwaar is geëindigd op 10 februari 2017. Dit betekent dat het bezwaarschrift uiterlijk op 17 februari 2017 door de Belastingdienst/Toeslagen had moeten zijn ontvangen. Uit de stempels op het bezwaarschrift blijkt dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar op 27 februari 2017 op het kantoor in Eindhoven heeft ontvangen en het daarna naar het kantoor te Heerlen heeft doorgestuurd, waar het op 28 februari 2017 is ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft toegelicht dat de door de kantoren van de Belastingdienst ontvangen post bij binnenkomst direct wordt voorzien van een stempel van de betreffende dag. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten waarom in dit geval niet van de ontvangststempel kan worden uitgegaan. Gelet op het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb kan het er derhalve niet voor worden gehouden dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend.
Voor zover [appellante] betoogt dat er sprake is van een ongelijkheid in de bewijsopdracht tussen de Belastingdienst/Toeslagen omdat de Belastingdienst/Toeslagen geen voorziening heeft getroffen die het voor haar mogelijk maakt om een verzendadministratie bij te houden, treft dit betoog geen doel. Zoals de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft opgemerkt is het mogelijk om de post aan de Belastingdienst/Toeslagen aangetekend te verzenden.
Verder is van een verschoonbare termijnoverschrijding, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb niet gebleken. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellante] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.4.    Het betoog faalt.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018
343-856.