ECLI:NL:RVS:2018:14

Raad van State

Datum uitspraak
4 januari 2018
Publicatiedatum
5 januari 2018
Zaaknummer
201707049/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H. Troostwijk
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 31 juli 2017 besloten om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, verklaarde op 28 augustus 2017 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 oktober 2017 behandeld. De vreemdeling werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.P.J.W.M. Govers, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen en mr. I.J.A. Klep. De vreemdeling voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er in Libië, met name in Tripoli, geen uitzonderlijke situatie is die bescherming biedt onder artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000.

De Afdeling heeft in haar uitspraak van 4 januari 2018 geoordeeld dat de grieven van de vreemdeling niet kunnen leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De aangevoerde argumenten waren niet van dien aard dat zij vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoording behoefden. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201707049/1/V2.
Datum uitspraak: 4 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 28 augustus 2017 in zaak nr. NL17.6397 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2017, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.P.J.W.M. Govers, advocaat te Tilburg, en de minister van Veiligheid en Justitie vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag en mr. I.J.A. Klep, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    In de tweede tot en met de vierde grief klaagt de vreemdeling onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich in Libië, in het bijzonder in Tripoli, niet een uitzonderlijke situatie voordoet waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bescherming biedt.
1.1.    De in deze grieven opgeworpen vraag heeft de Afdeling bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:2, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de grieven niet kunnen leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.    Hetgeen de vreemdeling voor het overige heeft aangevoerd, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Yildiz
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2018
594.