ECLI:NL:RVS:2018:1541

Raad van State

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
201706830/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 12 juli 2017 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen, die op 23 september 2014 het voorschot voor 2014 op nihil stelde. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang had voldaan. In hoger beroep voerde [appellante] aan dat zij contante betalingen had gedaan aan het kinderdagverblijf, maar de rechtbank oordeelde dat de overgelegde kwitanties en bankafschriften niet voldoende bewijs boden voor deze stelling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang over 2014 had betaald. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201706830/1/A2.
Datum uitspraak: 9 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 juli 2017 in zaak nr. 16/4989 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2014 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 3 oktober 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H. Temel, advocaat te Haarlem, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellante] heeft in 2014 voor haar kind gebruik gemaakt van kinderopvang van het [kinderdagverblijf]. Zij heeft daarvoor kinderopvangtoeslag aangevraagd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek gehonoreerd, maar heeft het voorschot voor 2014 later bij besluit van 23 september 2014 herzien en op nihil gesteld.
2.    De rechtbank is van oordeel dat [appellante] niet heeft aangetoond dat alle kosten van kinderopvang zijn voldaan. Niet in geschil is dat zij een bedrag van € 6.138,00 per bank heeft betaald. Het resterende bedrag van € 2.487,00 stelt zij contant te hebben voldaan, maar met uitzondering van de maand februari zijn geen pinopnames ten bedrage van € 414,50 te zien die zijn gedaan op of vlak voor de data van de facturen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook op goede gronden het voorschot kinderopvangtoeslag 2014 op nihil gesteld.
3.    [appellante] bestrijdt de uitspraak van de rechtbank. Zij voert aan dat een deel van de kosten contant is betaald aan [kinderdagverblijf], hetgeen volgens haar blijkt uit de ontvangen kwitanties en uit de overgelegde bankafschriften waaruit volgens haar kan worden afgeleid dat zij en haar echtgenoot elke maand geld hebben opgenomen om de facturen van € 414,50 mee te betalen. Volgens [appellante] is niet elke maand een vast bedrag opgenomen omdat in bepaalde maanden gebruik is gemaakt van contant geld dat nog beschikbaar was. Dat de opnamedata en de data van de kwitanties niet overeenkomen, is volgens haar te verklaren uit het feit dat zij na het doen van de betaling niet direct een kwitantie kreeg.
3.1.    De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2829) terecht overwogen dat uit artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen volgt, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft betaald en wat de hoogte daarvan is. Hieruit volgt dat het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om aan te tonen wat de kosten van kinderopvang waren en dat zij deze kosten volledig heeft voldaan.
3.2.    Niet in geschil is dat [appellante] in 2014 van 1 januari tot en met 30 juni € 8.625,00 aan kosten voor kinderopvang heeft gehad. Een bedrag van € 6.138,00 is hiervan per bankoverschrijving aan [kinderdagverblijf] voldaan. Dit betekent dat [appellante] dient aan te tonen dat zij in 2014 zelf een bedrag van € 2.487,00 heeft betaald aan het kinderdagverblijf.
[appellante] heeft gesteld dat zij deze kosten contant aan [kinderdagverblijf] heeft betaald. Zij heeft in dat kader door [kinderdagverblijf] opgemaakte kwitanties en bankafschriften van de betreffende periode overgelegd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat met de overgelegde kwitanties niet is aangetoond dat alle kosten voor kinderopvang in 2014 volledig zijn voldaan. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen in dit verband nog toegelicht dat op de website van [kinderdagverblijf] staat vermeld dat geen eigen bijdrage in rekening wordt gebracht.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de in de kwitanties vermelde data en bedragen grotendeels niet corresponderen met de geldopnames van [appellante] van in totaal € 3.040,00 die uit de door haar overgelegde bankafschriften blijken. Voor zover [appellante] stelt dat de kwitanties niet op de dag van betaling zijn opgemaakt, maar dat de betalingen vaak veertien dagen na de factuurdatum zijn gedaan, is deze stelling niet met bewijsstukken onderbouwd. Voorts ontbreekt ook bewijs voor de stelling van [appellante] dat het te betalen bedrag een enkele keer is aangevuld met contant geld dat nog voor handen was. Daarbij is van belang dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat op degene die aanspraak maakt op toeslag de verplichting rust om een deugdelijke administratie bij te houden (uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:62). Met de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat de vereiste samenhang tussen de kwitanties en de bankafschriften ontbreekt en dat [appellante] de gestelde contante betalingen over 2014 niet heeft aangetoond.
3.3.    Uit het voorgaande volgt dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang over het berekeningsjaar 2014 heeft betaald. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot voor kinderopvangtoeslag over het jaar 2014 op nihil heeft mogen stellen.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Beek-Gillessen    w.g. Donner-Haan
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018
674.