201708263/1/A2.
Datum uitspraak: 16 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 september 2017 in zaak nr. 17/570 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2016 heeft de raad voor de door [appellant] verleende rechtsbijstand op de toevoeging 2FG3978 een samenhangende vergoeding vastgesteld op de verleende toevoeging 2FE8593.
Bij besluit van 5 januari 2017 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 september 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2018, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De raad heeft twee toevoegingen verstrekt voor door [appellant] verleende rechtsbijstand ter zake van twee afzonderlijke bezwaarprocedures bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen (hierna: het college). Bij besluit van 16 september 2016 heeft de raad voor de door [appellant] verleende rechtsbijstand waarvoor de toevoeging met kenmerk 2FG3978 was afgegeven, een vergoeding vastgesteld op de verleende toevoeging met kenmerk 2FE8593. Hieraan heeft de raad blijkens het besluit op bezwaar van 5 januari 2017 ten grondslag gelegd dat de zaken op een hoorzitting aansluitend zijn behandeld en dat er dan ook sprake is van procedurele samenhang. Voorts hebben de zaken betrekking op de aanspraak op bijzondere bijstand en bestaat er een inhoudelijke samenhang tussen de zaken in die zin dat deze betrekking hebben op dezelfde problematiek, aldus de raad.
De rechtbank heeft het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. [appellant] kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank en vecht dit in hoger beroep aan.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de zaken samenhangend zijn als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr). Hoewel de zaken aansluitend zijn behandeld op de op 14 juli 2016 gehouden hoorzitting in bezwaar, wordt niet voldaan aan de eis dat de zaken naar hun aard verknocht zijn. Het betreft twee besluiten waartegen afzonderlijk bezwaar gemaakt diende te worden en op verschillende gronden is verzocht om bijzondere bijstand te verlenen, namelijk voor een aangepaste fiets en als inkomensondersteuning, aldus [appellant].
2.1. Artikel 11 van het Bvr luidt:
"1. Als samenhangende procedures worden beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7, zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn. […]
3. In samenhangende procedures waarbij één rechtzoekende meer dan één procedure voert, wordt in afwijking van het eerste lid van artikel 5, aan de procedures gezamenlijk het aantal punten toegekend dat wordt verkregen door het aantal punten dat in de bijlage is bepaald voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak met het hoogste aantal punten te verhogen met 50% voor elke procedure, met uitzondering van de eerste. […]."
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3374), behoeven zaken niet identiek aan elkaar te zijn om als naar hun aard verknocht te worden aangemerkt. De regelgever heeft met het vereiste dat zaken verknocht zijn voor ogen dat er een inhoudelijke samenhang is tussen de zaken in die zin dat ze betrekking hebben op dezelfde problematiek (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BS8837). De rechtbank is op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de raad de zaken terecht als samenhangend heeft aangemerkt omdat zij naar hun aard verknocht zijn. Hoewel sprake is van twee besluiten waartegen afzonderlijk rechtsmiddelen dienden te worden aangewend, zijn de besluiten van eenzelfde strekking en speelt in beide zaken dezelfde rechtsvraag. Het betreft twee besluiten waarin negatief is beslist op verzoeken om bijzondere bijstand, als gevolg waarvan de te beantwoorden rechtsvraag in beide zaken was of aanspraak kon worden gemaakt op bijzondere bijstand. Zij gaan beide over de vraag of aan de voorwaarden voor individuele bijzondere bijstand als vermeld in artikel 35 van de Participatiewet wordt voldaan, waarbij dezelfde aspecten een rol spelen. Dat de onderliggende feiten van de zaken op bepaalde punten verschillen waardoor de door [appellant] aangevoerde bezwaargronden in dit geval in beide zaken niet geheel identiek zijn, laat onverlet dat tussen beide zaken inhoudelijk een nauwe samenhang bestaat die zodanig is dat van verknochtheid kan worden gesproken. Dat de zaken niet identiek hoeven te zijn wordt tot uitdrukking gebracht in de samenhangende vergoeding die hoger is dan wanneer slechts één toevoeging was verleend.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2018
18-854.