201600618/5/R2.
Datum uitspraak: 31 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
Stichting Werkgroep Behoud de Peel, gevestigd te Deurne,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2015 heeft het college aan [bedrijf] vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw-vergunning) verleend voor de uitbreiding/wijziging van de veehouderij aan de [locatie] te Someren.
Tegen dit besluit heeft de Werkgroep beroep ingesteld.
De Afdeling heeft bij uitspraak van 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1259, prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie. De behandeling van het beroep van de Werkgroep is in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie geschorst. De Werkgroep heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3. In de uitspraak van 9 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:795, onder 8.4, heeft de voorzieningenrechter uiteengezet in welke gevallen aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van Nbw-vergunningen die zijn verleend met toepassing van het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. 4. De Werkgroep heeft onder verwijzing naar die uitspraak verzocht de Nbw-vergunning voor de pluimveehouderij aan de [locatie] in Someren te schorsen. Uit informatie van het college leidt de Werkgroep af dat de vergunde situatie leidt tot een toename van depositie op hexagonen waarvoor meer dan 60% van de ontwikkelingsruimte in segment 2 is toegedeeld en dat de vergunde situatie niet is gerealiseerd.
5. De Nbw-vergunning voor de pluimveehouderij aan de [locatie] in Someren voorziet in een uitbreiding van het bedrijf en een toename van de veestapel van 5575 naar 30752 (groot)ouderdieren van vleeskuikens. Deze uitbreiding leidt tot een toename van depositie waarvoor bij de Nbw-vergunning ontwikkelingsruimte is toegedeeld. Uit informatie die het college heeft verstrekt volgt dat de depositietoename onder meer plaatsvindt op een aantal hexagonen waarvoor meer dan 60% van de beschikbare ontwikkelingsruimte in segment 2 is uitgegeven. De vergunde situatie is volgens het college niet gerealiseerd.
Gelet op het onder 8.4 van de uitspraak van 9 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:795 overwogene ziet de voorzieningenrechter aanleiding de vergunning te schorsen voor zover die een uitbreiding van de veestapel van 5575 (groot)ouderdieren van vleeskuikens naar 30752 (groot) ouderdieren van vleeskuikens mogelijk maakt. 6. Het verzoek dient als kennelijk gegrond te worden toegewezen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 14 december 2015, kenmerk Z/006498/23280, voor zover de vergunning een uitbreiding van de veestapel van 5575 naar 30752 (groot) ouderdieren van vleeskuikens mogelijk maakt;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij Stichting Werkgroep Behoud de Peel in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. verstaat dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan Stichting Werkgroep Behoud de Peel het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Verbeek
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2018
388.