ECLI:NL:RVS:2018:1985

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
201803673/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdeling en minderjarig kind

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarig kind een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvragen op 24 januari 2017 afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 14 september 2017 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 27 maart 2018 het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van de staatssecretaris eveneens ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.A. Limonard. De Raad van State heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift op 30 april 2018 is geëindigd, maar dat het hogerberoepschrift pas op 1 mei 2018 is ingediend. Hierdoor is het hoger beroep niet tijdig ingediend, en de Raad van State heeft geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de vreemdeling in verzuim is geweest.

De Raad van State heeft daarom het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 juni 2018.

Uitspraak

201803673/1/V1.
Datum uitspraak: 14 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarig kind,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 27 maart 2018 in zaak nr. 17/14999 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 24 januari 2017 heeft de staatssecretaris aanvragen om ten behoeve van de vreemdeling en haar minderjarig kind een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 14 september 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 maart 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.A. Limonard, advocaat te Joure, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken.
2.    De aangevallen uitspraak is verzonden op 30 maart 2018, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 30 april 2018 is geëindigd. Het hogerberoepschrift is op 1 mei 2018 bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift derhalve niet tijdig ingediend. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de vreemdeling in verzuim is geweest.
3.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Verheij    w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2018
210.