ECLI:NL:RVS:2018:2265

Raad van State

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
201706415/3/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot rechtmatig verblijf en publieke middelen

In deze zaak hebben drie vreemdelingen een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is gedaan in het kader van een hoger beroep dat door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 11 juli 2017 het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris om hun uitzetting af te wijzen vernietigde. De vreemdelingen vroegen de voorzieningenrechter om hen te behandelen als waren zij Nederlanders of als vreemdelingen met rechtmatig verblijf, zodat zij toegang zouden hebben tot publieke middelen.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen een belangenafweging gemaakt. Hij heeft vastgesteld dat de vreemdelingen momenteel niet rechtmatig in Nederland verblijven en dat er geen recht bestaat op de gewenste publieke middelen. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de staatssecretaris nader onderzoek moet doen naar de situatie van de vreemdelingen, maar dat deze procedure daar niet geschikt voor is.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat het belang van de vreemdelingen om rechtmatig verblijf te verkrijgen gedurende het hoger beroep minder zwaar weegt dan het belang van de staatssecretaris. Daarom heeft hij het verzoek van de vreemdelingen als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter heeft wel aangegeven dat er naar gestreefd zal worden om op korte termijn uitspraak te doen in het hoger beroep van de staatssecretaris.

Uitspraak

201706415/3/V3.
Datum uitspraak: 5 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] en [vreemdeling 3] om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 11 juli 2017 in zaak nr. 16/3402 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdelingen om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 te bepalen dat hun uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 28 januari 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zij, zolang de Afdeling nog niet op het door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep heeft beslist, worden behandeld als waren zij Nederlander of als vreemdelingen met rechtmatig verblijf, zodat zij een beroep kunnen doen op de publieke middelen.
2.    De voorzieningenrechter zal bij de beoordeling van het verzoek in zoverre een belangenafweging verrichten en geen voorlopig oordeel geven over de kans van slagen van het hoger beroep. Daarbij is van belang dat hetgeen de staatssecretaris heeft aangevoerd nader onderzoek vergt, waarvoor deze procedure zich niet goed leent.
3.    Het treffen van een voorziening als verzocht heeft verstrekkende gevolgen nu de vreemdelingen ten gevolge van de besluitvorming van - en het instellen van hoger beroep door - de staatssecretaris op dit moment niet rechtmatig in Nederland verblijven en geen recht bestaat op de gewenste publieke middelen. Uit de door de vreemdelingen overgelegde stukken, met name het bericht van de intergemeentelijke sociale dienst van 30 mei 2018, blijkt echter niet dat zij geheel verstoken zullen blijven van hulp indien zij niet meer zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
4.    Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van de vreemdelingen om gedurende het hoger beroep rechtmatig verblijf te verkrijgen minder zwaar weegt dan het belang van de staatssecretaris in dezen. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorziening, als verzocht, te treffen. Wel zal er naar worden gestreefd dat op korte termijn uitspraak op het door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep wordt gedaan.
5.    Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Vonk
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2018
345-644.