ECLI:NL:RVS:2018:2272

Raad van State

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
201700595/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • A.B.M. Hent
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag vreemdeling tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 13 januari 2017. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen, vernietigd. De staatssecretaris had op 19 januari 2015 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, waarna de vreemdeling in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

In hoger beroep betoogde de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij Italië ten onrechte verantwoordelijk had gehouden voor de behandeling van de asielaanvraag. De vreemdeling voerde aan dat het hoger beroep van de staatssecretaris niet-ontvankelijk was, omdat de senior procesvertegenwoordiger niet bevoegd zou zijn geweest om het hoger beroep in te stellen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond was en dat het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond was. De rechtbank had ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris de Italiaanse autoriteiten niet had verzocht om te onderzoeken of de vreemdeling bij de Italiaanse politie bekend was. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 19 januari 2015 alsnog ongegrond.

Uitspraak

201700595/1/V3
Datum uitspraak: 6 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.    [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 13 januari 2017 in zaak nr. 15/1149 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 13 januari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling, laatstgenoemde vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het hoger beroep van de vreemdeling
1.    Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.    Het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond
Het hoger beroep van de staatssecretaris
Inleiding
3.    De vreemdeling heeft op 27 september 2014 in het aanmeldgehoor verklaard dat hij eerder vanuit Libië per boot in Italië is aangekomen en daar is geregistreerd. Daarom heeft de staatssecretaris op 3 oktober 2014 de Italiaanse autoriteiten verzocht krachtens artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening (PB 2013, L 180) de behandeling van de asielaanvraag over te nemen. Door niet tijdig op het verzoek te reageren heeft Italië dit op 4 december 2014 aanvaard.
Vervolgens heeft de vreemdeling op 13 januari 2015 in het eerste gehoor verklaard niet te weten waar hij per boot is aangekomen, maar wel medepassagiers Italië te hebben horen zeggen. Ook heeft hij op 14 januari 2015 in de correcties en aanvullingen betwist in het aanmeldgehoor te hebben verklaard in Italië te zijn aangekomen.
Ontvankelijkheid
4.    In de schriftelijke uiteenzetting betoogt de vreemdeling dat het hoger beroep van de staatssecretaris niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De senior procesvertegenwoordiger die het hogerberoepschrift heeft ondertekend, was niet bevoegd om het hoger beroep in te stellen, omdat de staatssecretaris hem geen rechtstreekse machtiging had verleend.
4.1.    Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9731), volgt dat indien een senior procesvertegenwoordiger van de Directie Procesvertegenwoordiging namens de staatssecretaris hoger beroep heeft ingesteld, een nadere machtiging niet vereist is.
Het betoog van de vreemdeling faalt.
Grief
5.    De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris Italië ten onrechte verantwoordelijk heeft gehouden voor de behandeling van de asielaanvraag. De staatssecretaris heeft namelijk het overnameverzoek ten onrechte uitsluitend gebaseerd op de verklaringen van de vreemdeling in het aanmeldgehoor, aangezien hij de Italiaanse autoriteiten de correctie van deze verklaringen en daarmee de onbekendheid bij de vreemdeling over het land van aankomst niet heeft gemeld en hen niet heeft verzocht te onderzoeken of de vreemdeling bij de Italiaanse politie bekend was.
6.    De staatssecretaris klaagt dat de rechtbank ten onrechte tot voormeld oordeel is gekomen. Hij betoogt de verklaringen van de vreemdeling in het aanmeldgehoor bij het overnameverzoek te hebben kunnen betrekken. Daarnaast stelt de staatssecretaris dat hij de Italiaanse autoriteiten voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van Verordening 1560/2003 (PB 2003, L 222; hierna: de Uitvoeringsverordening) het overnameverzoek te onderzoeken.
Beoordeling van de grief
6.1.    De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris aan Italië ten onrechte niet de correctie van de verklaringen van de vreemdeling in het aanmeldgehoor heeft gemeld. In dit gehoor heeft de vreemdeling op consistente wijze gedetailleerde en verifieerbare verklaringen afgelegd over zijn aankomst en verblijf in Italië, terwijl hij in het eerste gehoor en de correcties en aanvullingen geruime tijd later summier anderszins over het land van aankomst heeft verklaard. Verder heeft hij in het aanmeldgehoor verklaard dat hij de strekking van de woorden van de gehoorambtenaar in de vertaling van de tolk heeft begrepen en geen op- of aanmerkingen over de werkwijze van de gehoorambtenaar of tolk heeft.
6.2.    Ook heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris de Italiaanse autoriteiten ten onrechte niet heeft verzocht te onderzoeken of de vreemdeling bij de Italiaanse politie bekend was. De vreemdeling heeft niet bestreden dat het overnameverzoek naast zijn voormelde verklaringen eveneens een foto en vingerafdrukken bevat. Hiermee bestond voor de Italiaanse autoriteiten de mogelijkheid om te onderzoeken of de vreemdeling in hun land door de politie is geregistreerd en gefotografeerd zoals hij heeft verklaard in het aanmeldgehoor en de staatssecretaris heeft gemeld in het overnameverzoek. Anders dan de vreemdeling in beroep heeft betoogd, heeft de staatssecretaris aldus het overnameverzoek gestaafd met twee indirecte bewijsmiddelen als bedoeld in Bijlage II, Lijst B, onder 7, van de Uitvoeringsverordening. Overigens blijkt uit artikel 22, tweede lid, van de Dublinverordening en artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening niet dat aan een overnameverzoek meer dan één bewijsmiddel ten grondslag moet liggen. De staatssecretaris heeft de Italiaanse autoriteiten dan ook terecht niet afzonderlijk en uitdrukkelijk verzocht om dergelijk onderzoek te verrichten.
6.3.    De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris ten onrechte Italië verantwoordelijk heeft gehouden voor de behandeling van de asielaanvraag van de vreemdeling.
De grief slaagt.
Conclusie
7.    Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 19 januari 2015 alsnog ongegrond verklaren.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 13 januari 2017 in zaak nr. 15/1149;
IV.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Snijders
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2018
279